824. Inrichting baggerspeciedeponie Molengreend (Maasdal, Maasbracht)
In 1991 hebben de provincie Limburg en de directie Limburg van Rijkswaterstaat het initiatief genomen voor de aanleg van een stortplaats voor verontreinigde baggerspecie in de provincie Limburg. Voor de keuze van de locatie hiervoor is een MER opgesteld, waarin vijf natte en drie droge locaties vergeleken zijn. Op basis van dit MER hebben Provinciale Staten op 21 juni 1996 de locatie Molengreend in de gemeente Maasbracht aangewezen. In déze m.e.r. is de inrichting van de locatie Molengreend aan de orde, dat wil zeggen: de manier van voorbereiding, aanleg, inrichting, exploitatie en beheer van een definitieve stortplaats voor verontreinigde baggerspecie die vrijkomt bij het op diepte houden en saneren van Limburgse vaarwegen en watergangen.
Procedure en adviezen
Richtlijnen |
---|
13-09-1996 Datum kennisgeving |
13-09-1996 Ter inzage legging van de informatie |
15-11-1996 Advies uitgebracht |
Opmerkingen bij de advisering
De startnotitie legt de nadruk op milieuhygiënische voorzieningen voor de deponie. In het advies benadrukt de Commissie dat, naast milieuhygiënische isolatie, ook de ruimtelijke inrichting (inclusief ontwikkelen van natuur en landschap) bij de ontwikkeling van alternatieven betrokken moet worden.
Ten aanzien van de milieueffecten merkt de Commissie op, dat de nadruk bij de beschrijving van effecten niet zozeer moet liggen op het voorspellen van emissies vanuit de inrichting, maar vooral op het in beeld brengen van de gevolgen van de deponie voor functies en belangen in de omgeving, zoals woon- en leefmilieu (inclusief gezondheid), (drink)waterwinning, recreatie en natuur.
Als nieuw alternatief brengt de Commissie de mogelijkheid van een tijdelijke omdijking van de locatie in. Een dergelijke aanpak heeft belangrijke milieuhygiënische voordelen, zoals een grotere capaciteit van de deponie, een uiteindelijk grotere verondieping van de plas (met voordelen voor natuurontwikkeling) en voorkomen van verspreiding van verontreinigingen naar de Maas bij hoog water. Deze voordelen moeten afgewogen worden tegen de (tijdelijke) opstuwende werking van de dijk bovenstrooms, in relatie met de waterstandsverlagende activiteiten in het kader van het Zandmaas/Maasroute- en het Grensmaasproject en het beleid zoals neergelegd in de Beleidslijn Ruimte voor de Rivier van het Ministerie van Verkeer en Waterstaat.
Tot slot dringt de Commissie erop aan duidelijkheid te verschaffen over de relatie van deze activiteit met het Zandmaas/Maasroute- en Grensmaasproject, vooral wat betreft de hoeveelheden, aard en herkomstgebied(en) van de in de Molengreend te bergen specie.
Met uitzondering van enkele detailpunten en soms andere bewoordingen wordt het richtlijnenadvies integraal in de richtlijnen overgenomen.
Het MER is inmiddels bijna gereed (december 1998), maar de publicatie wacht op een uitspraak van de Raad van State over de locatiekeuze.
Betrokken partijen
Samenstelling van de laatste werkgroep
dr. Peter Driessen |
ir. Wil van Duijvenbooden |
Rik Herngreen |
drs. Hans Nijssen |
Voorzitter: ir. Peter van Duursen
Werkgroepsecretaris: drs. Rob Verheem
Initiatiefnemer en Bevoegd gezag
Initiatiefnemer |
---|
Rijkswaterstaat |
Bevoegd gezag |
---|
Limburg |
Rijkswaterstaat |
Zuiveringschap Limburg |
Overige gegevens
Gebied: Nederland, provincie Limburg
Categorieën Besluit m.e.r.
Code | Omschrijving |
---|---|
C18.2 | tot 1-4-2011: Oprichten inrichting voor gevaarlijk afval: verbranden, chemisch behandelen, storten of in de ondergrond brengen |
C18.3 | tot 1-4-2011: Stort baggerspecie >= 500.000m3, klasse >= 3 |
Bijgewerkt op: 31 aug 2007