652. Exploratieboringen naar aardgas in de Noordzeekustzone en op Ameland

De NAM heeft het voornemen proefboringen uit te voeren in de Noordzeekustzone en op Ameland met als doel te onderzoeken of onder de potentiële gasvoorkomens die bereikbaar zijn vanuit deze gebieden economisch winbare gasvoorraden aanwezig zijn.   

Procedure en adviezen

Richtlijnen
01-12-1994 Ter inzage legging van de informatie
01-12-1994 Datum kennisgeving
07-02-1995 Advies uitgebracht
Toetsing
13-09-1995 Ter inzage legging MER
13-09-1995 Kennisgeving MER
Toetsing a
02-02-1996 Toetsingsadvies uitgebracht
Toetsing b
05-06-1996 Kennisgeving MER
05-06-1996 Ter inzage legging MER
23-07-1996 Toetsingsadvies uitgebracht
Richtlijnen c
23-09-1998 Datum kennisgeving
23-09-1998 Ter inzage legging van de informatie
02-11-1998 Advies uitgebracht
Toetsing c
24-02-1999 Kennisgeving MER
24-02-1999 Ter inzage legging MER
Toetsing d
14-07-1999 Kennisgeving MER
14-07-1999 Ter inzage legging MER
13-09-1999 Toetsingsadvies uitgebracht
Toetsing e
21-09-2000 Toetsingsadvies uitgebracht
Toetsing e

Opmerkingen bij de advisering

De Eerste Kamer heeft in september 1994 haar goedkeuring gegeven aan de partiële wijziging van de PKB-Waddenzee, waarin onder voorwaarden wordt ingestemd met exploratie en exploitatie van gasreserves in de Waddenzee. Daarmee is het groene licht gegeven voor het starten van de m.e.r.-procedures voor het verlenen van toestemming voor boringen. Het gaat hierbij in eerste instantie om exploratieboringen, in een volgend stadium gevolgd door exploitatie. Het doel van de exploratieboringen is na te gaan of economisch winbare hoeveelheden gas aanwezig zijn. De m.e.r. dient voor het vinden van de juiste situering van de boorlocaties, de inzet van boormateriaal, de fasering en de uitvoering van de boringen. De exploratieboringen betreffen een periode van drie tot vier maanden. Na het uitvoeren van de exploratieboringen zullen de concessionarissen toestemming moeten vragen voor exploitatie.  

In concreto gaat het om de volgende m.e.r.-procedures voor exploratieboringen:

● Verlenen van toestemming aan de NAM (die tevens optreedt namens Mobil) voor het verrichten van exploratieboringen op Ameland en de Noordzeekustzone. Het gaat hier om 6 boringen die weliswaar gelegen zijn in gevoelig gebied, maar buiten het PKB-gebied Waddenzee.

Voor dit gebied is geen limiet gesteld aan het aantal boringen dat mag plaatsvinden. Het betreft de onderhavige m.e.r.-procedure die is gestart op 1 december 1994.

● Verlenen van toestemming aan de NAM voor het verrichten van exploratieboringen op locaties in het oostelijke gedeelte binnen het PKB-gebied, dus in de Waddenzee. Deze procedure is gestart op 18 januari 1995.

 

Voor de besluitvorming over de proefboringen zijn drie hoofdvragen van belang:

Waar worden de boorinstallaties binnen zes afgebakende zoekgebieden geplaatst?

Wanneer worden de boringen uitgevoerd (periode in het jaar)?

Hoe worden de boringen uitgevoerd?

Tijdens de toetsing van het MER kwam de Commissie tot de conclusie dat het MER onvoldoende informatie bevat op twee punten:

Wanneer worden de boringen uitgevoerd op Ameland? De keuze van de winter voor de proefboring was niet goed onderbouwd omdat het MER geen gegevens bevatte over broedvogels en het gebruik van naburige graslanden als foerageergebied en/of hoogwatervluchtplaats in relatie tot de potentiële verstoringszone.

Hoe worden de boringen uitgevoerd? Gezien de onzekerheden in de verstoringseffecten door geluid kunnen ongewenste vormen van verstoring door geluid (vooral in combinatie met beweging) niet worden uitgesloten. Om de kans hierop zoveel mogelijk tegen te gaan had tenminste bij de beschrijving van het meest milieuvriendelijke alternatief ingegaan dienen te worden op de mogelijkheden en effecten van mitigerende maatregelen. Van belang daarbij is dat de richtlijnen voor het MER voorschrijven dat de boringen zo milieuvriendelijk mogelijk worden uitgevoerd. Het MER beschouwde echter een aantal mitigerende maatregelen niet.

De Commissie adviseerde om een aanvulling op het MER op te stellen waarin de keuze van de periode van boren op Ameland nader wordt onderbouwd en een aantal benoemde mitigerende maatregelen en hun effectiviteit op kwantitatieve wijze worden beschreven (equivalente geluidsniveau, piekniveaus, 60 dB(A) geluidscontour), alvorens tot besluitvorming over te gaan.

Ook constateerde de Commissie dat er nog belangrijke leemten in kennis bestaan over de verstoringseffecten van de proefboringen. De onzekerheden die met deze leemten in kennis gepaard gaan rechtvaardigen in de ogen van de Commissie geen stellige conclusies over geringe effecten. Hoewel deze leemten in kennis van groot belang zijn voor de besluitvorming, acht zij het niet reëel in het kader van deze m.e.r.-procedure deze leemten in kennis volledig in te vullen, aangezien onderzoek op korte termijn niet tot een betekenisvolle reductie van de onzekerheden zal leiden, vanwege de variabiliteit van het gebied. Dat zal echter wel op termijn moeten gebeuren in het kader van de besluitvorming over exploitatieboringen. Voor de aard van het onderzoek deed de Commissie aanbevelingen. Dergelijk onderzoek is niet alleen van belang voor besluitvorming over de exploitatieboringen, maar ook voor besluitvorming over andere activiteiten in de Noordzeekustzone en de Waddenzee. Dit onderzoek dient daarmee tevens een meer algemeen belang.

De aanvulling op het MER voorzag op adequate wijze in de gesignaleerde tekortkomingen in het MER. De Commissie komt in het toetsingsadvies dan ook tot de conclusie:

"De Commissie heeft waardering voor de presentatie en leesbaarheid van het met veel zorg opgestelde MER. De heldere samenvatting en de gekozen hoofdstukindeling dragen bij tot een goed begrip van de voorgenomen activiteiten en de milieuaspecten. Aan de milieuaspecten wordt op evenwichtige wijze aandacht besteed. Het MER en de aanvulling daarop vormen een goede basis voor de besluitvorming over de exploratieboringen op Ameland en in de Noordzeekustzone”.

 

Op 20 mei 1996 heeft de president van de rechtbank Leeuwarden het door appellanten bestreden besluit voor de proefboringen in de Noordzeekustzone geschorst tot zes weken na de beslissing op bezwaar. Het besluit voor de proefboring op Ameland is niet geschorst, omdat deze proefboring plaatsvindt op een locatie met bestemming industrie, en daardoor niet is gelegen in gevoelig gebied. De president was blijkens de uitspraak onder meer van oordeel dat in het bestreden besluit voor de boringen in de Noordzeekustzone onvoldoende gemotiveerd was waarom dit niet in strijd was met het Structuurschema Groene Ruimte (SGR) en dat het aanvullende rapport op het milieueffectrapport (aanvullend MER) inzake de effectiviteit van geluidsbeperkende maatregelen voor de proefboringen ten onrechte niet ter inzage was gelegd, met als gevolg dat over de inhoud van dit rapport geen gelegenheid tot inspraak was geboden. De Commissie had het rapport, zoals hierboven gesteld, echter wel betrokken bij haar toetsingsadvies van 2 februari 1996. Op grond van de uitspraak van de rechtbank is de aanvulling op het MER alsnog ter visie gelegd. De Commissie is gevraagd naar aanleiding van de binnengekomen inspraak een aanvullend toetsingsadvies uit te brengen. Dit aanvullend advies is uitgebracht in een brief van 23 juli 1996, waarin de Commissie stelt geen aanleiding te zien haar oorspronkelijke toetsingsadvies van 2 februari 1996 te wijzigen. Wel had zij nog enige opmerkingen naar aanleiding van de inspraak.

De herziene besluiten voor de proefboringen zijn in 1997 wederom geschorst, zowel voor de boringen in de Noordzeekustzone als voor de boring op Ameland. In de uitspraak maakte de rechtbank eveneens kritische opmerkingen over het MER. Ten behoeve van de uitspraak in de bodemprocedure heeft de rechtbank vervolgens de Stichting Advisering Bestuursrechtspraak (StAB) gevraagd een verslag uit te brengen (ex. art. 8:47 van de Algemene Wet Bestuursrecht) over de beroepen van onder andere de Landelijke Vereniging tot Behoud van de Waddenzee tegen de locatiebesluiten van de Minister van Economische Zaken. De StAB heeft vervolgens de Commissie voor de m.e.r. een aantal vragen voorgelegd over de wijze waarop het toetsingsadvies van de Commissie tot stand is gekomen en over de kwaliteit van het MER. Daarbij kwamen onder meer de vermeende inadequate beschrijving van de bestaande toestand van het milieu, de onvolledigheid van het MER in zijn beschrijving van mogelijke risico’s voor het milieu en de gebreken in zowel de berekening van effecten van de boringen als in de beschrijving van de minst milieubelastende boorlocatie aan bod.

In antwoord op deze vragen heeft de Commissie een notitie opgesteld, waarin een toelichting op onderdelen van het positieve toetsingsadvies wordt gegeven. De Commissie geeft in die notitie geen nieuwe informatie. Zij licht toe waarom zij het MER en de aanvulling een voldoende basis voor de besluitvorming vinden, dit in tegenstelling tot de insprekers. Tevens heeft een gesprek met de StAB over het toetsingsadvies plaatsgevonden. In oktober 1997 heeft de StAB haar verslag uitgebracht aan de rechtbank te Leeuwarden.

In de eerste helft van 1998 wordt naar verwachting uitspraak gedaan in de bodemprocedure.

Op 17 juli 1998 heeft de rechtbank te Leeuwarden de besluiten voor de proefboringen op Ameland en in de Noordzeekustzone vernietigd. Hoofdpunten van de uitspraak van de rechtbank waren:

● Ameland en de Noordzeekustzone kwalificeren zich als belangrijk vogelgebied in de zin van de Vogelrichtlijn, hoewel de gebieden niet door de Nederlands regering als zodanig zijn aangewezen. Dat betekent dat de beschermingsformules van de Habitatrichtlijn van toepassing zijn op het besluit. Hiermee is echter geen rekening gehouden.

● Het bevoegde gezag heeft meerdere besluiten gebaseerd op één MER. Omdat de laatste proefboring pas over meerdere jaren plaatsvindt, oordeelde de rechter dat de actualiteitswaarde van het MER in gevaar komt. De goedkeuring had zich moeten beperken tot één locatie, bij voorkeur de ecologisch minst gevoelige locatie. De ervaringen van deze proefboringen zouden gebruikt moeten worden voor de daarop volgende besluiten.

Naar aanleiding van die uitspraak heeft het bevoegd gezag besloten de initiatiefnemer te vragen een nieuwe aanvulling op het MER op te stellen. De Commissie is gevraagd advies uit te brengen voor de inhoud van de aanvulling op het MER.

De initiatiefnemer heeft besloten de aanvulling voor de proefboring op Ameland los te koppelen van die voor de proefboringen in de Noordzeekustzone. De Commissie concludeerde dat de eerste aanvulling voor de proefboring op Ameland essentiële tekortkomingen vertoonde op het gebied van geluid. Zij adviseerde daarom een tweede aanvulling op te stellen, waarin de volgende onderwerpen aan de orde zouden moeten komen:

1 Een verklaring voor de verschillen in de omvang van het verstoringsgebied zoals deze zijn aangegeven in het oorspronkelijke MER en in de aanvulling daarop (dit gebied blijkt in de aanvulling circa vijf keer groter te zijn).

2 Een beschrijving van de akoestische effecten van de proefboring op een gangbare wijze voor (fluctuerend) industriegeluid.

3 Op basis van de hiervoor gevraagde beschrijving van akoestische effecten aantonen dat de geluidemissie van de voorgenomen activiteit, inclusief mitigerende maatregelen, kan voldoen aan de grenswaarde van 50 dB(A) op 300 meter.

De tweede aanvulling diende ertoe te leiden dat in ieder geval één alternatief dat in het MER is beschreven blijkt te voldoen aan de wettelijke vereisten. Dat kan uiteindelijk het huidige voorkeursalternatief blijken te zijn of een alternatief waarin nog extra voorzieningen worden getroffen.

De Commissie oordeelde over de tweede aanvulling dat deze, in combinatie met de eerste aanvulling en het oorspronkelijke MER de informatie bevat die benodigd is om het milieu een volwaardige plaats te bieden bij de besluitvorming over de proefboring op Ameland.

Een besluit over de proefboring op Ameland is ultimo 1999 nog niet genomen.

 

Betrokken partijen

Samenstelling van de laatste werkgroep

ing. Ruud Jansen
drs. Rob Lambeck
ir. Kuindert van der Spek
prof. dr. Joost Terwindt
prof. ir. van der Vuurst de Vries
prof. dr. de Wilde

Voorzitter: drs. Leni van Rijn-Vellekoop
Werkgroepsecretaris: drs. Stefan Morel

Initiatiefnemer en Bevoegd gezag

Initiatiefnemer
Mobil
Nederlandse Aardolie Maatschappij (NAM)

Bevoegd gezag
Ministerie van Economische Zaken

Overige gegevens

Gebied: Nederland, provincie Friesland; Nederland, provincie Groningen


Categorieën Besluit m.e.r.

Code Omschrijving
C17.1 tot 1-4-2011: Opsporen aardolie of aardgas in gevoelig gebied

Bijgewerkt op: 10 jul 2018