643. Metaalrecyclinginstallatie bij Kemwater te Rotterdam-Europoort

Thermische verzinkerijen gebruiken beitsbaden op basis van zoutzuur, waarin tijdens het verzinkingsproces ijzer, zink, en andere metalen oplossen. Traditioneel kwam hierbij als afvalproduct een mengzuur (met zowel ijzer als zink) vrij. Tegenwoordig zijn de meeste verzinkerijen overgegaan op gescheiden beitswerk, waardoor twee typen afvalbeitszuren ontstaan: ijzerzuur (rijk aan ijzer, arm aan zink; 80% van de stroom) en zinkzuur (met een massaverhouding zink: ijzer 8:1, 20% van de stroom afvalbeitszuren). Het zinkzuur wordt geëxporteerd en verwerkt, zodat zink wordt teruggewonnen. Deze exportmogelijkheid blijft bestaan. Voor mengzuur geldt sedert 1 juli 1994 een exportverbod; verwerking vindt plaats in ONO-installaties.  Kemwater B.V., een onderdeel van het Kemira-concern, heeft op het industrieterrein in het Europoortgebied, waar ook de Kemira kunstmestfabriek is gevestigd, een ferrichloridefabriek. Uit dit ferrichloride worden flocculatiemiddelen bereid die o.a. bij drinkwaterbereiding worden gebruikt. Kemwater heeft nu het voornemen om daarnaast een metaalrecyclinginstallatie op te richten voor het bewerken van afvalbeitszuur. Hierin zouden ijzerzuur en mengzuur met een laag zinkgehalte kunnen worden verwerkt. De geplande installatie zal met de bestaande ferrichloridefabriek worden geïntegreerd. De capaciteit is gericht op het behandelen van alle in Nederland vrijkomende stromen ijzerzuur. Het Kemwaterproces is gebaseerd op de scheiding tussen ijzer en zink in een waterig milieu dankzij de verschillen in oplosbaarheid van ijzer(II)- en zinksulfide. In een precipitatievat moet uit een suspensie zinksulfide neerslaan.  

Procedure en adviezen

Richtlijnen
13-10-1994 Datum kennisgeving
13-10-1994 Ter inzage legging van de informatie
15-12-1994 Advies uitgebracht
Toetsing
18-07-1995 Kennisgeving MER
18-07-1995 Ter inzage legging MER
18-09-1995 Toetsingsadvies uitgebracht

Opmerkingen bij de advisering

Tijdens de opstelling van het MER is de voorkeur van Kemwater verschoven; bij de tervisielegging was duidelijk, dat het (nieuwe) voorkeursalternatief bestond uit wat in het MER als (onderdelen van het) meest milieuvriendelijke alternatief was aangeduid: koppeling aan zinkterugwinning, en beperking van transportbewegingen met circa 10%. Kemwater verwacht het ZnCO3-slib uit de zinkterugwinning te kunnen afzetten aan de zinkverwerkende industrie. 

In het toetsingsadvies gaf de Commissie aan, dat het MER voldoende was voor de besluitvorming. Wel plaatste zij kanttekeningen bij het MER. De berekeningen van het risico van ontwijken van waterstofsulfide waren onduidelijk; uit toelichting van de initiatiefnemer begreep de Commissie dat dit risico veel kleiner zal zijn dan zij in eerste instantie had kunnen afleiden uit het MER. Wel adviseerde zij om bij de evaluatie voldoende voorschriften op te nemen voor monitoring van (preventie van) (H2- en) H2S-emissies.

Na toelichting door de initiatiefnemer zag de Commissie ook geen bezwaren meer tegen het buiten nadere beschouwing laten van een mogelijk procesalternatief, het solventextractieproces.

De ontwerp-verklaring-van-geen-bedenkingen concludeerde dat het in het belang is van doelmatige verwijdering van gevaarlijke afvalstoffen is om een vergunning te verlenen voor het verwerken van beitszuur, mits daaraan voorschriften en beperkingen worden gesteld. Op grond van het meerjarenplan werd tevens geconcludeerd, dat de vergunning een maximale periode van vijf jaar zal moeten gelden, d.w.z. tot uiterlijk 1 juli 2000.

In de ontwerp-beschikking wordt onder andere geregeld, dat binnen drie maanden na inbedrijfstelling meetresultaten beschikbaar dienen te zijn van eventuele aanwezigheid van CS2, HCl en H2. Om H2S-emissies naar de atmosfeer te voorkomen zou de zuurgraad van het sulfideprecipitatievat continu moeten worden gemeten en geregistreerd; bij onderschrijding van de zuurgraad waarbij zich H2S kan ontwikkelen moet een akoestisch signaal in de controlekamer klinken. Verder zou er een continu werkend gasdetectiesysteem in de installatie moeten worden aangelegd.

Naar aanleiding van de ontwerp-vergunning gaf Kemwater te kennen, dat zij bezwaar tegen de ingangsdatum van de termijn van vijf jaar, zoals die in de ontwerp-vergunning was aangegeven. Hiervoor werd namelijk 1 juli 1995 aangenomen. Aangezien de daadwerkelijke vergunningverlening circa januari 1996 zou zijn te verwachten, stelde Kemwater het billijk te vinden om als einddatum 31 januari 2000 te laten gelden.

Naar aanleiding van de ontwerp-verklaring-van-geen-bedenkingen wees de Inspecteur milieuhygiëne op enkele z.i. onzorgvuldige formuleringen.

In de vergunning zijn de monitoring- en storingsanalysevoorschriften opgenomen als in de ontwerp-vergunning voorzien. Het bezwaar van Kemira tegen de vergunningtermijn wordt gebillijkt; de vergunning loopt tot uiterlijk 31 december 2000.

In juni 1999 werd bekend dat Kemira had besloten de kunstmestfabriek te gaan sluiten. De consequenties voor de aan de kunstmestproductie gelieerde activiteiten waren onduidelijk.

 

Betrokken partijen

Samenstelling van de laatste werkgroep

ing. van Erkel
ir. Wim Vervetjes

Voorzitter: ir. Karel Veldhuis
Werkgroepsecretaris: drs. Michiel Odijk

Initiatiefnemer en Bevoegd gezag

Initiatiefnemer
Kemwater B.V.

Bevoegd gezag
Provincie Zuid-Holland
Ministerie van Volkhv., R.O. en Milieubeheer

Overige gegevens

Gebied: Nederland, provincie Zuid-Holland


Categorieën Besluit m.e.r.

Code Omschrijving
C18.2 tot 1-4-2011: Oprichten inrichting voor gevaarlijk afval: verbranden, chemisch behandelen, storten of in de ondergrond brengen

Bijgewerkt op: 31 aug 2007