De Technische Universiteit Eindhoven heeft het voornemen om op haar terrein in Eindhoven een ondergrondse warmte-en koudeopslag (WKO) met bijbehorende installaties te realiseren. Voor de WKO wordt gelijktijdig grondwater onttrokken en geïnfiltreerd; op jaarbasis wordt gedacht aan infiltratie en onttrekking van maximaal 6 miljoen m3 grondwater.
Hoofdpunten uit het advies
De Commissie acht de volgende punten in het op te stellen MER voor de WKO TUE het meest van belang:
- de hydrologische effecten van de alternatieven, alsmede de hiervan afgeleide effecten (bijvoorbeeld wateroverlast, effect op natuurgebieden, zetting);
- de alternatieven kunnen op twee punten verschillen: (i) energiebesparing / milieurendement en (ii) effecten op en van grondwaterstanden.
De afwegingen die tot (optimale) bron locaties leiden, moeten helder beschreven worden. Ofwel, duidelijk moet worden aangegeven hoe de verschillende effecten zijn gewogen en beargumenteerd. In het mma dient te worden gestreefd naar een situatie met zo veel mogelijk positieve effecten op grondwaterstanden én een zo hoog mogelijk energierendement. Dit vereist een ‘zoektocht’ naar de optimale ruimtelijke situering van de bronnen en de daaraan gekoppelde tijd in het jaar waarop de bronnen worden gebruikt voor het injecteren dan wel onttrekken van water.
De kennisgeving van het MER heeft niet plaatsgevonden conform de wettelijke regels. Wel is het MER bij de aanvraag voor de vergunning en het ontwerp van de beschikking ter inzage gelegd. Naar het oordeel van de Commissie is het MER op een aantal onderdelen onvolledig. De initiatiefnemer heeft hierop een aanvulling gemaakt. Naar het oordeel van de Commissie is in het MER en de aanvulling daarop de essentiële informatie aanwezig om het milieu een volwaardige plaats in de besluitvorming te kunnen geven.