1011. Thermische drooginstallatie voor zuiveringsslib Heerenveen
de thermische droging, waarna gebruik van het gedroogde slib als brandstof - bijvoorbeeld verbranding in een elektriciteitsinstallatie - van ca. 63.000 ton mechanisch ontwaterd zuiveringsslib (d.s. 27%) per jaar, afkomstig van de centrale slibontwateringsinstallatie op het industrieterrein Heerenveen Kanaal.
Procedure en adviezen
Richtlijnen |
---|
09-03-1999 Datum kennisgeving |
09-03-1999 Ter inzage legging van de informatie |
20-05-1999 Advies uitgebracht |
Opmerkingen bij de advisering
In 1998 is al een MER opgesteld voor een biologische drooginstallatie te Heerenveen1. De nu voorgestelde locatie was toen een van de locaties waaruit gekozen kon worden en is ook in dit MER biologische droging beschreven. In het kader van dit eerdere m.e.r. heeft de Commissie zowel een richtlijnen- als een toetsingsadvies uitgebracht. Dit heeft als consequenties voor het onderhavige richtlijnenadvies dat voor opmerkingen van meer algemene m.e.r.-aard wordt verwezen naar het eerder uitgebrachte richtlijnenadvies; dat de aanbevelingen voor verdere besluitvorming’ die de Commissie in haar eerdere toetsingsadvies heeft gemaakt ook voor dit voornemen relevant zijn en dat veel informatie al in het reeds opgestelde MER biologische droging staat. In dit richtlijnenadvies beperkt de Commissie zich ertoe aan te geven welke informatie in aanvulling op het eerdere MER biologische droging moet worden gegeven.
Belangrijk onderdeel van het MER is de vergelijking tussen biologische droging en thermische droging. Hierbij moet worden aangegeven waarom nu voor thermische droging is gekozen terwijl eerder door het Wetterskip voor biologische droging was gekozen (onder andere omdat deze techniek beter scoorde in het MER voor de systeemkeuze).
De Commissie geeft verder in overweging in het MER ook een vergelijking op nemen uitgaande van thermische droging met storten van het gedroogde slib. Dit voorkomt dat een nieuw MER opgesteld moet worden, indien om enigerlei reden in de toekomst afzet naar een verbrandingsinstallatie niet mogelijk zou zijn. Ook komen de verschillen tussen biologische en thermische droging duidelijker naar voren als wordt uitgegaan van dezelfde verwerking van het eindresidu.
Bij de vergelijking van verwerkingsmethoden gaat het onder andere om de geur- en de energieaspecten. Bij geur is een aandachtspunt hoe stankoverlast te voorkomen, omdat dit bij thermische droging in het verleden een van de belangrijkste milieuproblemen was. Bij energie is het belangrijk bij de vergelijking ook de energieaspecten van het transport tussen droger en verdere verwerking van het gedroogde slib te betrekken (verbranden of storten), alsook de energieaspecten (inclusief CO2-uitstoot) van die verdere verwerking.
De keuze voor de voorgestelde locatie moet op milieuaspecten worden onderbouwd. Een aandachtspunt hierbij is de geplande slibdroging op de locatie de Wierde (waarvoor het MER in voorbereiding is).
1 Project 801.
Betrokken partijen
Samenstelling van de laatste werkgroep
ir. Jack Ebbenhorst |
dr. ir. Koster |
Letteboer |
drs. Rob Mooren |
Voorzitter: ir. Maarten van Dis
Werkgroepsecretaris: drs. Rob Verheem
Initiatiefnemer en Bevoegd gezag
Initiatiefnemer |
---|
Swiss Combi Technology |
Bevoegd gezag |
---|
Fryslan |
wetterskip Fryslan |
Overige gegevens
Gebied: Nederland, provincie Friesland
Categorieën Besluit m.e.r.
Code | Omschrijving |
---|---|
C18.4 | tot 1-4-2011: Niet-gevaarlijk afval: verbranden of chemisch behandelen van >= 100ton per dag |
Bijgewerkt op: 21 nov 2018