Wanneer is sprake van project-m.e.r.-plicht?

Om de gevolgen van klimaatverandering tegen te gaan worden verschillende maatregelen genomen, zoals dijkversterking, rivierverruiming en reservering van gebieden voor waterberging. Vaak is voor deze maatregelen een Projectplan Waterwet nodig, dat wordt opgesteld door de waterbeheerder. Aan de goedkeuring van dit projectplan door Gedeputeerde Staten is meestal een m.e.r.-beoordeling verbonden. Gedeputeerde Staten moet dan besluiten of voor de besluitvorming over het projectplan een m.e.r. nodig is. Dit is het geval als:

  • Een nieuwe dijk wordt aangelegd of een bestaande dijk wordt versterkt (categorie D3.2 van het Besluit m.e.r.)
  • De functie van een gebied verandert (categorie D9 van het Besluit m.e.r.). Het komt regelmatig voor dat landbouwgrond wordt gebruikt voor rivierverruiming of waterberging, waardoor de functie van het gebied verandert naar water en/of natuur.
  • Als bij rivierverruiming ontgronding en/of winning van delfstoffen (zand, klei) aan de orde is (categorie D16.1 van het Besluit m.e.r.). Als deze ontgronding plaatsvindt in een gebied groter dan 25 hectare is rechtstreeks sprake van m.e.r.-plicht (categorie C16.1 van het Besluit m.e.r.).