ECLI:NL:RVS:2012:BV0563

Betreft Windturbinepark Tolhuislanden
Datum uitspraak 11-01-2012
Rechtsprekende instantie  Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Proceduresoort Eerste aanleg - meervoudig
Trefwoorden windenergie, windturbineparken, samenhang, cumulatieve effecten, alternatieven, Dalfsen, Nieuwleusen, Zwolle
Bronnen vindplaats

Zaaknummer 201001213/1/R4

Conclusies voor de m.e.r. praktijk

  • Samenloop van planvorming en de daarvoor benodigde onderzoeken in het kader van mogelijke cumulatieve effecten van voorgenomen activiteiten, betekent niet dat deze activiteiten functionele, technische en organisatorische samenhang hoeven te hebben.
  • Niet alle denkbare alternatieven hoeven in het MER worden beschouwd, mits daarvoor een goede motivering wordt gegeven.

Opmerking

  • Deze uitspraak is onder oud recht gedaan (het inmiddels verouderde Besluit m.e.r. 1994).
  • Zie ook ABRvS 11 januari 2012, zaaknummer 201007061/1/R4.

Klik hier voor projectinformatie (P2232).

Casus

Bij besluit van 30 november 2009 heeft de raad het bestemmingsplan ‘Windpark Tolhuislanden’ vastgesteld. Het plan maakt de oprichting van vier windturbines in lijnopstelling mogelijk in het gebied Tolhuislanden. Dit gebied ligt ten noorden van de stad Zwolle tussen de A28 en de spoorlijn Zwolle - Meppel. Op 550 meter afstand en parallel hieraan voorziet het bestemmingsplan ‘5e herziening van het bestemmingsplan Buitengebied (voormalig gemeente) Nieuwleusen, Windenergie’ in een lijnopstelling van vier windturbines in de gemeente Dalfsen (hierna: windpark Nieuwleusen-west).

Appellanten betogen onder meer dat:

  • de oprichting van het beide windturbineparken vanwege de onderlinge samenhang voor de m.e.r.-drempelwaarde als één activiteit moeten worden beschouwd. Beide plannen zijn immers gelijktijdig ontwikkeld en er heeft bestuurlijke en ambtelijke afstemming plaatsgevonden tussen de gemeente Dalfsen en de gemeente Zwolle. Bovendien zullen beide windturbineparken gebruik maken van een gezamenlijke infrastructuur voor de levering van elektriciteit aan het net.
  • het vrijwillig opgestelde plan-MER ‘Windparken Tolhuislanden an Nieuw-Leusen-West’ (hierna: het plan-MER) niet voldoet aangezien er geen alternatieve opstellingen zijn onderzocht voor beide windparken met elk vier windturbines.

De gemeenteraad stelt dat er geen functionele, technische en organisatorische samenhang bestaat tussen het windturbinepark in de Tolhuislanden en het onderhavige windturbinepark.

Overwegingen van de bestuursrechter
Samenhang
De windturbineparken zullen worden opgericht en geëxploiteerd door twee verschillende vennootschappen. Bovendien krijgen beide windturbineparken separate aansluitingen op het elektriciteitsnet. Dat de planvorming van de windturbineparken en de daarvoor benodigde onderzoeken samen hebben gelopen, vloeit voort uit provinciaal beleid. Deze samenloop heeft plaats gevonden vanwege mogelijke cumulatieve effecten, maar niet vanwege enige organisatorische samenhang tussen beide windturbineparken.
Gelet hierop is niet aannemelijk geworden dat een zodanige samenhang tussen de windturbineparken bestaat dat de oprichting daarvan dient te worden aangemerkt als één activiteit als bedoeld in het Besluit m.e.r. 1994.

Alternatieven
Uit het plan-MER volgt dat zes alternatieve opstellingen voor de windturbineparken in de Tolhuislanden en in Nieuwleusen-west zijn ontwikkeld. Voor een dubbele lijnopstelling zijn 2 varianten nader uitgewerkt: de voorkeursvariant van 8 turbines en één van 10 turbines. Daarnaast zijn vier clusteropstellingen uitgewerkt van respectievelijk 18, 24, 12 en 16 turbines. De keuze voor de onderzochte alternatieven vloeit voort uit het advies van de Commissie voor de m.e.r. Hierin wordt geadviseerd alternatieve opstellingsvarianten te ontwikkelen, die een hogere energieopbrengst geven maar mogelijk minder milieueffecten. Gemotiveerd is bovendien dat het verschil in aantallen windturbines voortkomt uit de beperkingen in het gebied, zoals de aanwezige woningen en de laagvliegroute van Defensie. De raad heeft aldus voldoende gemotiveerd uiteen gezet hoe tot de keuze voor de in beschouwing genomen alternatieven is gekomen.

Uitspraak
Niet alleen de m.e.r.-gerelateerde, maar ook de overige beroepsgronden worden ongegrond verklaard.