ECLI:NL:RVS:2011:BT8598
Betreft | Bestemmingsplan buitengebied Baarle-Nassau |
---|---|
Datum uitspraak | 19-10-2011 |
Rechtsprekende instantie | Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State |
Proceduresoort | Eerste aanleg - meervoudig |
Trefwoorden | Baarle-Nassau, bestemmingsplannen, buitengebied, intensieve veehouderij, veehouderij, wegen, N260, samenhang |
Bronnen vindplaats | Zaaknummer 200906702/1/R3 |
Conclusies voor de m.e.r. praktijk
- Voor de vraag of dusdanige samenhang bestaat tussen projecten dat sprake is van één activiteit waarvoor moet worden nagegaan of de drempelwaarden van kolom 2 van de C-lijst wordt gehaald, is relevant hoe ver van elkaar de projecten zijn gelegen en of de projecten voor de uitvoering afhankelijk van elkaar zijn.
NB Deze uitspraak is onder het oude recht gedaan. De uitspraak blijft relevant voor de situatie na 1 april 2011.
De Commissie m.e.r. heeft het MER voor twee landbouwontwikkelingsgebieden (‘Ulicoten’en ‘Oostflank’) in het gebied getoetst onder projectnr. 2322. Het MER zag uitsluitend op deze log’s en de log’s vielen buiten het bestemmingsplan ‘Buitengebied 2008’.
Casus
Op 16 juli 2009 heeft de gemeenteraad van Baarle-Nassau het bestemmingsplan “Buitengebied 2008” vastgesteld. Het plan legt diverse bestemmingen op het buitengebied. Ook voorziet het plan in reconstructie van de N260 tussen Baarle-Nassau tot de grens tussen Nederland en België. Een van de appellanten brengt onder meer naar voren dat ten onrechte geen MER is opgesteld. Onder meer de Brabantse Milieufederatie voert aan dat nu beoogd is om voor het gehele plangebied ontwikkeling van intensieve veehouderijen mogelijk te maken, ten onrechte geen MER is opgesteld.
Overwegingen van de bestuursrechter
M.e.r.-plicht vanwege C 1.3 of C 1.5?
De Afdeling bestuursrechtspraak beziet of de vaststelling van het bestemmingsplan vanwege de wegconstructie m.e.r.-plichtig is. De Afdeling betrekt hierbij de wetgeving zoals die voor 1 juli 2010 gold. De vraag is of er sprake is van een ‘wijziging of uitbreiding van een autosnelweg, autoweg, niet zijnde hoofdweg’ zoals bedoeld in C 1.5 of een andere weg als bedoeld in C 1.3 van onderdeel C van de bijlage van het Besluit m.e.r. 1994 (oud). De gevallen die daarbij in kolom 2 zijn aangegeven zijn die gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een weg met een tracélengte van meer dan 10 km, de verbreding van een weg met één of meer rijstroken en het te verbreden gedeelte twee knooppunten met elkaar verbindt, of de ombouw van een weg tot autosnelweg of autoweg. Van dergelijke gevallen is bij de reconstructie van de N 260 geen sprake waardoor geen m.e.r.-plicht aanwezig is. Met betrekking tot de ter zitting aangevoerde samenhang tussen de reconstructie van de N260 en de voorziene aanleg van een rondweg om Baarle-Nassau staat vast dat de projectgebieden op enkele kilometers afstand van elkaar liggen. De gemeenteraad heeft toegelicht dat de uitvoering van de reconstructie niet afhankelijk is van de aanleg van de rondweg. Gelet hierop heeft de gemeenteraad de voorziene reconstructie van de N260 en de voorziene aanleg van de rondweg terecht niet aangemerkt als één voorgenomen activiteit waarvoor de verplichting geldt om een MER op te stellen.
M.e.r.-plicht vanwege uitbreiding intensieve veeteelt?
Onder strijdig gebruik wordt in de planregels verstaan het gebruik van gronden en bouwwerken voor de omschakeling van bestaande agrarische bedrijfsvormen in een andere, met uitzondering van de omschakeling naar een intensieve veehouderij, voor zover het bestemmingsplanvlak is gelegen in het verwevingsgebied. Voorwaarde hiervoor is dat de locatie kan worden aangemerkt als een duurzame locatie intensieve veehouderij volgens een als bijlage achter de planregels gevoegde ‘Handleiding duurzame locaties en duurzame projectlocaties voor intensieve veehouderij’. De Handleiding bestaat uit een bijlage bij het reconstructieplan Peel en Maas met provinciaal beleid. Deze is onder meer bedoeld als ondersteuning voor het ruimtelijke ordeningsbeleid van gemeenten en voor het beoordelen door de provincie van initiatieven en plannen in het kader van de ruimtelijke ordening. In paragraaf 6 van de Handleiding is een beoordelingstabel duurzame locaties opgenomen met randvoorwaarden waarmee minimaal rekening moet worden gehouden. Daarnaast dient volgens de tabel te worden bezien hoe het voorgenomen initiatief past binnen de (komende) reconstructiezonering en andere (toekomstige) ruimtelijke ontwikkelingen.
De Afdeling bestuursrechtspraak overweegt dat het bestemmingsplan op dit punt is vastgesteld in strijd met de rechtszekerheid. De criteria uit de handreiking zijn niet bedoeld om als zodanig, zonder nadere uitwerking en objectivering, integraal te worden opgenomen in een bestemmingsplan. Zij zijn daarvoor naar het oordeel van de Afdeling ook niet geschikt, omdat de criteria op zichzelf onvoldoende concreet en onvoldoende geobjectiveerd zijn om duidelijkheid te verschaffen omtrent hetgeen in de context van het gemeentelijke plan moeten worden verstaan onder duurzame locaties. De grond dat een m.e.r. had moeten worden doorlopen, blijft onbesproken (NB Dit lijkt zo te zijn omdat de omschakeling niet langer mogelijk is door de vernietiging van dit deel van het bestemmingsplan door de Afdeling bestuursrechtspraak en voor het overige door toepassing van een reactieve aanwijzing door de provincie).
Uitspraak
Het betreffende vaststellingsbesluit voor het bestemmingsplan wordt op meerdere onderdelen vernietigd.