ECLI:NL:XX:2013:153

Betreft HvJ vaststellingsbesluit Oostenrijk
Datum uitspraak 16-04-2015
Rechtsprekende instantie  Europese Hof van Justitie
Proceduresoort Prejudiciƫle beslissing
Trefwoorden m.e.r.-beoordeling, milieueffectrapportage-richtlijn (m.e.r.-richtlijn)
Bronnen vindplaats

Zaaknummer C-570/13

Conclusies voor de m.e.r. praktijk

  • Het is in algemene zin in strijd met de M.e.r.-richtlijn om uit te sluiten dat direct omwonenden in beroep kunnen gaan tegen een m.e.r.-beoordelingsbesluit.
  • Of direct omwonenden daadwerkelijk in beroep kunnen gaan tegen een m.e.r.-beoordelingsbesluit, hangt af van het feit of zij voldoende belang hebben of inbreuk op een recht is gedaan.

Casus

Op 16 april 2015 heeft het Hof uitspraak gedaan over twee prejudiciële vragen van het Verwaltungsgerichtshof (Oostenrijk). Het hoofdgeding heeft betrekking op het beroep van K. Gruber tegen de door de Unabhängiger Verwaltungssenat für Kärnten (hierna: UVK) verleende vergunning voor de bouw en de exploitatie van een winkelcentrum met een oppervlakte van ongeveer 1 ha, naast zijn grond.

Gruber heeft in het hoofdgeding aangevoerd dat de bouw- en exploitatievergunning niet verleend had mogen worden zonder dat een m.e.r. was doorlopen. In dat verband voert hij de onrechtmatigheid aan van het aan de bouw- en exploitatievergunning voorafgaande vaststellingsbesluit van het Land Kärnten. In dat vaststellingsbesluit is vastgesteld dat op basis van het Umweltverträglichkeits-prüfungsgesetz (wet inzake de milieueffectbeoordeling; hierna: UVP-2000) voor dit project geen m.e.r. nodig was. Gruber is van mening dat het project gevaar oplevert voor de gezondheid en dat de berekeningen niet kloppen.

Omdat hij direct omwonende is, kon hij niet opkomen tegen het vaststellingsbesluit.

De UVK heeft in het hoofdgeding daartegen in gebracht dat het vaststellingsbesluit rechtskracht heeft gekregen en dat zij gebonden was aan de inhoud van dat besluit bij het verlenen van de vergunning. 

Op grond van de UVP-2000 hebben alleen de projectontwikkelaar, de betrokken overheidsorganen, de ombudsman in milieuzaken en de betrokken gemeente de mogelijkheid om beroep in te stellen tegen een vaststellingsbesluit.

Het Verwaltungsgerichtshof vraagt zich af of het UVP-2000 in overeenstemming is met de M.e.r.-richtlijn, nu op basis daarvan genomen vaststellingsbesluiten een bindend karakter hebben voor latere besluiten.

Prejudiciële vragen

  1. Is een nationale regeling in strijd met de M.e.r.-richtlijn (Richtlijn 2011/92) als:

    • volgens die regeling kan worden besloten dat bij een bepaald project geen m.e.r. hoeft te worden doorlopen, en;

    • dat besluit bindend is voor de daarop volgende vergunningprocedure, en;

    • waarbij de buren uitgesloten zijn van bezwaar en beroep, ook al kunnen zij wel opkomen tegen de latere vergunning als door het project hun leven, gezondheid of eigendommen in gevaar worden gebracht of dat zij door stank, lawaai, rook, stof, trillingen of anderszins onaanvaardbare hinder ondervinden?

  2. Als het antwoord op de eerste vraag bevestigend is, moet dan beslist worden dat het vaststellingsbesluit geen bindende werking heeft?

Overwegingen van het Hof
Het Hof herinnert er aan dat de lidstaten verplicht zijn om leden van het ‘betrokken publiek’ die een voldoende belang hebben, in beroep moeten kunnen gaan tegen een besluit, handelen of nalaten vallend onder de bepalingen van de M.e.r.-richtlijn (artikel 11, eerste lid, van de M.e.r.-richtlijn). Hetzelfde recht komt toe aan de leden van het ‘betrokken publiek’ die menen dat een inbreuk op hun recht is gedaan, als het nationale bestuursprocesrecht dit als voorwaarde stelt.

Volgens artikel 1, tweede lid, van de M.e.r-richtlijn behoort tot het ‘betrokken publiek’ het publiek dat gevolgen ondervindt of waarschijnlijk ondervindt van of belanghebbende is bij het besluit.

Lidstaten hebben beoordelingsruimte om te bepalen wat ‘voldoende belang’ is of ‘inbreuk op een recht’, maar moeten daarbij wel verzekeren dat het betrokken publiek een ruime toegang tot de rechter heeft. Dat is namelijk het doel van artikel 9, tweede lid, van het Verdrag van Aarhus en artikel 11, derde lid, van de M.e.r.-richtlijn. 

Het Hof overweegt dat direct omwonenden kunnen vallen onder het begrip ‘betrokken publiek’. De algemene uitsluiting van die groep in het UVP-G 2000 is daarom in strijd met artikel 11, eerste lid, van de M.e.r.-richtlijn. Dat de direct omwonenden later wel in een vervolgprocedure tegen de vergunning op kunnen komen als hun leven, gezondheid of eigendommen in gevaar komen, of onaanvaardbare hinder optreedt, doet daar niet aan af. Een dergelijke procedure is alleen bedoeld om particuliere belangen te beschermen en heeft geen specifieke milieudoelstellingen in het belang van de maatschappij.

Het Hof oordeelt dat door de verwijzende rechter moet worden nagegaan of de direct omwonenden volgens nationaalrechtelijke criteria ‘voldoende belang’ hebben of dat ‘inbreuk op een recht’ is gedaan.

Als dat zo is, heeft het vaststellingsbesluit geen bindende werking.

Uitspraak
Het Hof beantwoordt de eerste vraag grotendeels bevestigend en de tweede bevestigend.