ECLI:NL:RVS:2025:1428
Betreft | Lelieteelt Holtingerveld |
---|---|
Datum uitspraak | 02-04-2025 |
Rechtsprekende instantie | Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State |
Proceduresoort | Hoger beroep |
Trefwoorden | handhaving, Natura 2000-gebieden, Drenthe, Holtingerveld |
Bronnen vindplaats | ECLI:NL:RVS:2025:1428 |
Conclusies voor de mer praktijk
- Er kan sprake zijn van negatieve effecten voor Natura 2000-gebieden door gebruik van gewasbeschermingsmiddelen voor een agrarische functie op meer dan 250 meter van een Natura 2000-gebied.
- Als er nog veel onbekend is over de mogelijke effecten van gewasbeschermingsmiddelen op een Natura 2000-gebied, maar er tegelijkertijd wel voldoende aanwijzingen zijn dat die effecten niet zijn uitgesloten, dan mag het bevoegd gezag daar in het licht van het voorzorgsbeginsel niet aan voorbijgaan bij handhaving en toestemmingsverlening.
- Het enkele feit dat een gewasbeschermingsmiddel is toegelaten door het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Ctgb) is onvoldoende om te concluderen dat effecten op Natura 2000-gebieden uitgesloten zijn.
Casus
Middenweg Vledder B.V. teelt lelies op een aantal percelen in de directe omgeving van Natura 2000-gebied ‘Het Holtingerveld’. Op 17 juli 2018 heeft het college van gedeputeerde staten van Drenthe het verzoek van Milieudefensie afgewezen om hiertegen handhavend op te treden. Het voorbereiden en telen van lelies bestaat uit de activiteiten grondwateronttrekking, drainage, beregening en het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen. Volgens Milieudefensie is dit een project onder de Wet natuurbescherming (Wnb) en geldt er een vergunningplicht.
Op 7 februari 2019 heeft het college het bezwaar van Milieudefensie ongegrond verklaard en het besluit van 17 juli 2018 in stand gelaten. Op 18 juni 2021 heeft de rechtbank Noord-Nederland het beroep van Milieudefensie gegrond verklaard, het besluit van 7 februari 2019 vernietigd en het college opgedragen om een nieuw besluit te nemen. Tegen deze uitspraak heeft het college hoger beroep ingesteld.
Overwegingen van de bestuursrechter
Uit diverse onderzoeken is volgens Milieudefensie gebleken dat gewasbeschermingsmiddelen zich kunnen verspreiden tot op grote afstanden (tot 4 kilometer), waarbij het verspreidingspatroon per type middel kan verschillen. Volgens Milieudefensie hebben de middelen een effect op de insectenpopulaties in het Holtingerveld en daarmee op habitattypen vochtige heide en droge heide.
In het aangedragen onderzoek staat dat er in vier Natura 2000-gebieden gewasbeschermingsmiddelen zijn aangetroffen, met de hoogste gehalten in het Holtingerveld. Het is onwaarschijnlijk dat de stoffen geen negatieve effecten hebben op het functioneren van die gebieden. In het onderzoek wordt onderkend dat de huidige kennis over de negatieve effecten beperkt is en er nader onderzoek nodig is.
Het standpunt van het college is dat er geen (directe) effecten zouden zijn op het Holtingerveld door gebruik van gewasbeschermingsmiddelen op het perceel van Middenweg Vledder. De Afdeling oordeelt dat er voldoende aanwijzingen zijn dat dit standpunt onvoldoende onderbouwd is. Deze aanwijzingen volgen uit onderzoek aangedragen door Milieudefensie en het betoog van Milieudefensie over de insectenpopulaties in relatie tot habitattypen. Er is nog veel onbekend over mogelijke effecten van gewasbeschermingsmiddelen op Natura 2000-gebieden. Toch mag het college, in het licht van het voorzorgsbeginsel, niet voorbij gaan aan de uitkomsten van de al uitgevoerde onderzoeken.
De door het college gehanteerde afstand van 250 m om effecten uit te sluiten is niet voldoende (wetenschappelijk) onderbouwd. Niet alle percelen liggen bovendien buiten een afstand van 250 m.
Daarnaast is ook het feit dat een gewasbeschermingsmiddel wordt toegelaten door het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Ctgb) onvoldoende om te kunnen concluderen dat eventuele effecten op Natura 2000-gebieden uitgesloten zijn. Het Ctgb beoordeelt weliswaar of een middel veilig is voor mens, dier en milieu, maar dit is een andere beoordeling dan is vereist op grond van de Wet natuurbescherming. In de beoordeling door het Ctgb worden niet de gevolgen op specifieke Natura 2000-gebieden beoordeeld en wordt niet gekeken naar de instandhoudingsdoelstellingen van de Natura 2000-gebieden.
Het college kan daarom negatieve gevolgen voor Natura 2000-gebieden niet uitsluiten. Er is sprake van een overtreding van de Wet natuurbescherming. De rechtbank heeft het besluit op bezwaar van 7 februari 2019 terecht vernietigd.
Nader besluit
Op 14 september 2021 heeft het college, in opdracht van de rechtbank, opnieuw beslist op het bezwaar tegen het besluit om niet handhavend op te treden. Het college heeft het bezwaar opnieuw ongegrond verklaard en het besluit om niet handhavend op te treden in stand gelaten. Hoewel sprake is van een overtreding geeft het college eerst een waarschuwing voordat handhavend wordt opgetreden. Dit sluit aan bij de inschaling van de overtreding op basis van de Landelijke Handhavingsstrategie (LHS). De waarschuwing houdt in dat Middenweg Vledder de overtreding ongedaan moet maken door nader onderzoek uit te laten voeren naar de ecologische effecten van drainage en gewasbeschermingsmiddelen.
Volgens de Afdeling staat vast dat sprake is van een overtreding. Het college mag beleid voeren conform de LHS over het handhavend optreden op grond van de Wnb. Vanwege de onzekerheid over de mogelijke effecten op het Natura 2000-gebied mocht het college de ernst van de overtreding inschalen op "van belang" en niet op "aanzienlijk, dreigend en/of onomkeerbaar". Bij deze categorie in het LHS is het passend om eerst een mogelijkheid tot herstel te bieden voordat overgegaan wordt tot handhavend optreden. Het college mocht daarom eerst een waarschuwing geven.
Uitspraak
Het beroep van Milieudefensie is ongegrond. Het beroep van Middenweg Vledder is ongegrond. Het nadere besluit blijft in stand. Dat betekent dat deze procedure ten einde is en het aan Middenweg Vledder is om te voldoen aan de waarschuwing.