ECLI:NL:RVS:2023:1250
Betreft | Bestemmingsplan Stadsblokken Meinerswijk, Arnhem |
---|---|
Datum uitspraak | 29-03-2023 |
Rechtsprekende instantie | Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State |
Proceduresoort | Eerste aanleg - meervoudig |
Trefwoorden | stedelijke ontwikkelingsprojecten, alternatievenonderzoek, Arnhem |
Bronnen vindplaats | ECLI:NL:RVS:2023:1250 |
Conclusies voor de m.e.r. praktijk
- Het hangt van de omstandigheden van het geval af welke alternatieven in een MER onderzocht moeten worden.
- Alleen alternatieven die passen binnen de doelstelling van een initiatiefnemer hoeven onderzocht te worden.
NB: Roel Sillevis Smitt gaat in zijn artikel (JM 2023/114) verder in op deze uitspraak; zie hiernaast.
Casus
Op 16 december 2020 heeft de gemeenteraad van Arnhem het bestemmingsplan "Gebiedsontwikkeling Stadsblokken Meinerswijk" vastgesteld. Het plangebied ligt ten zuiden van Arnhem, aan de zuidoever van de Nederrijn. Het gebied is een uiterwaardengebied, waar op dit moment in beperkte mate verschillende functies voorkomen. De raad wil het gebied omvormen tot een uiterwaardenpark, in twee fases. Fase 1 is voltooid en bestond onder meer uit rivierkundige maatregelen. Fase 2 omvat het voorliggende plan. De bedoeling is om de recreatieve mogelijkheden binnen het gebied te vergroten en de natuurlijke en landschappelijke waarden van het gebied te versterken. Daarnaast is woningbouw onderdeel van het uiterwaardenpark. In het gebied Meinerswijk maakt het plan maximaal 80 grondgebonden woningen mogelijk en in het gebied Stadsblokken maximaal 350 woningen, hoofdzakelijk in een appartementengebouw. Het plan voorziet ook in rivierverruimende maatregelen.
Appellanten betogen dat in het opgestelde MER onvoldoende onderzoek is gedaan naar alternatieve locaties voor de woningbouw en naar het nulalternatief, de milieueffecten van de ontwikkeling ten opzichte van de bestaande situatie. Appellanten betogen verder dat het plan in strijd is met de "Gebiedsvisie Stadsblokken Meinerswijk", omdat geen sprake is van ondersteunende woningbouw. Appellanten voeren ook aan dat het plan in strijd is met het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro).
Overwegingen van de bestuursrechter
Locatiealternatieven in het MER
Het antwoord op de vraag welke alternatieven in een MER redelijkerwijs in beschouwing moeten worden genomen, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Pas wanneer met de uitvoering van een alternatief kan worden beantwoord aan de doelstelling van de initiatiefnemer, kan sprake zijn van een redelijkerwijs in ogenschouw te nemen alternatief.
In het MER is ingegaan op mogelijke alternatieven voor de voorgenomen ontwikkeling. Daarin staat dat onder meer wegens de specifieke locatie van de ontwikkeling geen onderzoek is gedaan naar locatiealternatieven. De doelstelling van het plan kan niet worden gerealiseerd zonder de beoogde woningbouw en is niet mogelijk op een andere locatie. De kosten en investeringen om het totale project uit te voeren, waaronder het versterken van natuurlijke en landschappelijke waarden, moeten worden gefinancierd door opbrengsten in het gebied zelf. De raad heeft verder toegelicht dat het plangebied al jaren als gemengde ontwikkellocatie is aangemerkt en dat ook in verband met de eigendomsposities en wensen van de gemeente en de initiatiefnemer (KWP) andere locaties geen redelijk alternatief zijn.
De raad mocht er daarom van uitgaan dat het project op een andere locatie niet bijdraagt aan de doelstelling van het plan. Het primaire doel, het herontwikkelen van het uiterwaardengebied Stadsblokken Meinerswijk als uiterwaardenpark, is namelijk locatiespecifiek. Dat betekent dat de raad geen aanleiding hoefde te zien om alternatieve locaties, ook niet voor de beoogde woningbouw afzonderlijk, in het MER in beschouwing te nemen. Appellanten hebben bovendien opgemerkt dat de ontwikkeling in zijn geheel niet mogelijk is op een andere locatie dan het plangebied.
Nulalternatief in het MER
Over het nulalternatief overweegt de Afdeling het volgende. Naar aanleiding van het advies van de Commissie m.e.r. van 12 april 2019 is het MER aangevuld met de milieueffecten van de voorgenomen activiteiten ten opzichte van de referentiesituatie. In het advies van de Commissie m.e.r. van 29 mei 2019 staat dat dit een inzichtelijke en duidelijke beschrijving van de referentiesituatie en de milieueffecten oplevert. Appellanten hebben niet concreet onderbouwd waar de beschrijving van het nulalternatief en de milieueffecten tekortschiet.
Strijd met gemeentelijk beleid
In de gebiedsvisie zijn de uitgangspunten neergelegd voor de ontwikkeling van het gebied Stadsblokken Meinerswijk. Paragraaf 2.5 gaat over het realiseren van ondersteunende woningbouw in het gebied. Daarbij staat niets over het aantal woningen, maar wel dat het uitgangspunt is dat kosten en investeringen in het programma worden gefinancierd door onder meer opbrengsten in het gebied zelf. De raad heeft toegelicht dat de 430 woningen in het plan ondersteunend zijn, omdat deze in financieel opzicht bijdragen aan de mogelijkheid het uiterwaardengebied te herontwikkelen. Gelet op deze toelichting en de gebiedsvisie is de Afdeling van oordeel dat de raad de met het plan mogelijk gemaakte woningbouw mocht aanmerken als ondersteunend. De omvang van het woningbouwprogramma maakt op zichzelf niet dat de woningbouw niet meer ondersteunend is.
Bouwen in uiterwaarden (strijd met Barro)
De Afdeling oordeelt dat het plan niet in strijd is met het Barro. Het plan belemmert niet eventuele toekomstige rivierverruimende maatregelen en de raad heeft goed toegelicht dat de voorziene ontwikkelingen en de beoogde rivierverruimende maatregelen op een vanuit rivierkundig oogpunt zo gunstig mogelijke locatie zijn gepland.
De Afdeling merkt op dat appellanten in feite stellen dat het mogelijk maken van niet-riviergebonden functies, zoals woningbouw, in uiterwaardengebieden, op welke locatie en onder welke voorwaarden dan ook, vanuit rivierkundig oogpunt onwenselijk is. Hoewel de Afdeling begrip heeft voor de geuite zorgen, bepaalt het Barro dat niet-riviergebonden activiteiten in bergende en stroomvoerende delen van het rivierbed in een bestemmingsplan kunnen worden toegestaan, onder strikte voorwaarden. Uit de geschiedenis van het Barro blijkt dat daarmee onder meer wordt gestreefd naar het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit van het rivierbed. De zorgen van appellanten over de ruimtelijke mogelijkheden in het rivierbed komen ook tot uitdrukking in de adviezen van de Deltacommissaris van 3 december 2021 en van 7 april 2022. Dat die zorgen breder leven, laat echter onverlet dat het voorliggende plan in overeenstemming is met het Barro.
Uitspraak
Het beroep is ongegrond.