ECLI:NL:RVS:2021:694

Betreft Omgevingsvergunning pluimveehouderij Montferland
Datum uitspraak 02-04-2021
Rechtsprekende instantie  Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Proceduresoort Voorlopige voorziening/bodemzaak
Trefwoorden m.e.r.-beoordeling, omgevingsvergunning beperkte milieutoets (OBM), pluimveehouderij, gezondheid, fijnstof, Montferland
Bronnen vindplaats ECLI:NL:RVS:2021:694

Conclusies voor de m.e.r. praktijk

  • Het bevoegd gezag is niet verplicht om een milieueffectrapport te verlangen
    • als een verhoogd risico op longontsteking in de regio van de veehouderij niet is aangetoond; of
    • als de toekomstige fijnstofconcentratie vanwege een uitbreiding van een pluimveehouderij ruim binnen de normen valt en de fijnstoftoename op woningen gering is.
  • Als de effecten op de gezondheid klein zijn, is de persoonlijke gezondheidssituatie van een omwonende niet doorslaggevend om een milieueffectrapport te eisen.

Casus

Op 23 juli 2018 heeft het college van burgemeester en wethouders van Montferland aan vergunninghouder een omgevingsvergunning eerste fase verleend voor het vervangen van een pluimveestal en het wijzigen van de bedrijfsvoering van de veehouderij in Didam. Het gaat om een omgevingsvergunning beperkte milieutoets (OBM). Vergund is het vervangen van stal 1, waar 8.000 legkippen werden gehouden, voor een nieuwe stal die wordt uitgevoerd met volièrehuisvesting, een strooiselschuif en een warmtewisselaar. In de nieuwe stal zullen 22.500 legkippen worden gehouden. In deze stal komt ook een langdurige mestopslag voor 7.500 legkippen.
Appellant woont op ongeveer 200 meter van de veehouderij. Appellant vreest dat er een verhoogd risico op longontsteking is en dat een milieueffectrapport gemaakt moet worden om onderzoek te doen naar dat risico. Bovendien heeft het college volgens appellant geen rekening gehouden met zijn persoonlijke gezondheidssituatie. Hij lijdt aan een ontsteking van de longblaasjes door een allergische reactie op eiwitten van vogels. Door fijnstoftoename van de veehouderij loopt hij grotere gezondheidsrisico's. Hij wijst in dit verband op de uitspraak van de Afdeling van 22 mei 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1632, waaruit volgens hem volgt dat individuele gezondheidsrisico's mogen worden betrokken bij de beantwoording van de vraag of het maken van een milieueffectrapport nodig is.

Overwegingen van de bestuursrechter
De Afdeling constateert dat uit het rapport “Veehouderij en gezondheid omwonenden III, longontsteking in de nabijheid van geiten- en pluimveehouderijen; actualisering van gegevens uit huisartspraktijken 2014 - 2016" van Nivel van 8 oktober 2018 blijkt dat het verband tussen een verhoogd risico op longontsteking en het wonen in de buurt van een pluimveehouderij niet statistisch significant is. Monitoring van longontstekingen rondom pluimveehouderijen blijft volgens dat rapport de komende jaren gewenst. Uit een vervolgrapport uit 2019 blijkt dat het in de provincie Limburg en Noord-Brabant gevonden verband sinds 2014 ontbreekt in de provincie Gelderland, Overijssel en Utrecht. Gelet op deze conclusies oordeelt de Afdeling dat de wijziging van de veehouderij geen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kan hebben in de vorm van een verhoogd risico op longontsteking.
Uit advies van de Omgevingsdienst Achterhoek van 4 januari 2019 volgt dat de fijnstofconcentratie ruim binnen de normen valt en dat de toename van fijnstof op de omliggende woningen gering is. Ook daarom is er volgens de Afdeling geen sprake van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu en is dus geen milieueffectrapport nodig.
In de door appellant genoemde uitspraak oordeelde de Afdeling dat het besluit onvoldoende gemotiveerd was vanwege geur. Uit die uitspraak volgt volgens de Afdeling niet dat de op zichzelf geringe bijdrage aan de fijnstofconcentratie en mogelijke persoonlijke gezondheidsrisico's ertoe leiden dat het bevoegd gezag een milieueffectrapport had moeten verlangen.

Uitspraak
De Afdeling verklaart het hoger beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de rechtbank Gelderland.