ECLI:NL:RVS:2021:2297

Betreft Dijkverbeteringsplan Dorpskern Baambrugge
Datum uitspraak 13-10-2021
Rechtsprekende instantie  Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Proceduresoort Hoger beroep
Trefwoorden projectplan Waterwet, dijkversterkingen, m.e.r.-beoordeling, ontvankelijkheid, alternatieven, landschap, Baambrugge
Bronnen vindplaats ECLI:NL:RVS:2021:2297
 

Conclusies voor de m.e.r. praktijk

  • In hoger beroep kan een nieuwe beroepsgrond over milieueffectrapportage aangevoerd worden als die samenhangt met andere beroepsgronden die al zijn aangevoerd bij de rechtbank.
  • In een m.e.r.-beoordeling is de vraag of alternatieven bestaan niet relevant bij de beoordeling of het project belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu heeft, en dus bij de vraag of een m.e.r. moet worden verricht.
NB: De eerste conclusie gaat over het aanvoeren van gronden in hoger beroep. Deze conclusie moet onderscheiden worden van de ‘onderdelentrechter’, waarbij gronden in het (eerste) beroep moeten worden gericht tegen het onderdeel van het besluit waartegen de zienswijzen zijn ingediend (ABRvS 9 juli 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2298, r.o. 7.2). Aangezien het projectplan Waterwet niet deelbaar is in verschillende onderdelen (ABRvS 20 augustus 2014, ECLI:NL:RVS:2014:3092, r.o. 6.2), is voor de toepassing van de onderdelentrechter alleen relevant of de a ppellant een zienswijze heeft ingediend tegen het projectplan. De m.e.r.-beroepsgrond mag dan worden aangevoerd. Zie bovendien recente jurisprudentie (o.a. ABRvS 14 april 2021, ECLI:NL:RVS:2021:786) naar aanleiding van het arrest ‘Varkens in Nood’ van het Europese Hof van Justitie. Voorlopig heeft die jurisprudentie een ruimhartige toegang tot de bestuursrechter tot gevolg, mede op basis van vervolguitspraken.

Casus

Bij besluit van 11 juni 2019 heeft het dagelijks bestuur van het Waterschap Amstel Gooi en Vecht het projectplan "Het dijkverbeteringsplan Dorpskern Baambrugge" vastgesteld. Het projectplan voorziet in de aanleg van een stalen damwand langs de oever van rivier de Angstel in Baambrugge. Dit is noodzakelijk, omdat de waterkering niet overal aan de veiligheidseisen voldoet en daarom verbeterd moet worden. Door de stalen damwand zal de waterkerende functie verplaatsen van de bestaande dijk ter hoogte van de Kleiweg naar de stalen damwand langs de Angstel. De damwandconstructie zal over een lengte van 561 m worden aangebracht en bestaat uit losse stalen planken die in elkaar vast worden getrild.
Appellant woont in Baambrugge. Een groot deel van zijn perceel ligt momenteel buitendijks. Ook ter hoogte van zijn perceel wordt de damwand aangebracht. Appellant betoogt dat de dijkversterking een activiteit is als bedoeld in kolom 1 van categorie 3.2 van onderdeel D van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.). Hij vindt dat het dagelijks bestuur in dit geval ten onrechte heeft afgezien van het opstellen van een milieueffectrapportage. Hij voert aan dat het uitgevoerde alternatievenonderzoek ontoereikend is en dat de gevolgen van het project vanwege het ontbreken van verschillende onderzoeken niet volledig in beeld zijn gebracht.

Overwegingen van de bestuursrechter
Ontvankelijkheid hoger beroep
Het dagelijks bestuur stelt dat de beroepsgrond buiten inhoudelijke bespreking moet blijven, omdat appellant deze grond pas in hoger beroep heeft aangevoerd. De Afdeling volgt dit standpunt niet. Appellant heeft in het beroep bij de rechtbank zijn zienswijzen als bijlagen bij het aanvullend beroepschrift overgelegd. Daarin staat onder meer dat het doorlopen van een m.e.r.-procedure noodzakelijk is. Naar het oordeel van de Afdeling hangt het betoog over de reikwijdte van de m.e.r.-plicht verder zodanig samen met wat appellant eerder naar voren heeft gebracht over het alternatievenonderzoek en de nadelige gevolgen voor het milieu dat geen sprake is van een nieuwe beroepsgrond. De Afdeling zal dit betoog inhoudelijk bespreken.

Alternatievenonderzoek in een m.e.r.-beoordeling?
Niet in geschil is dat op grond van onderdeel D, categorie 3.2, van de bijlage van het Besluit m.e.r. een m.e.r.-beoordelingsplicht geldt voor het projectplan. Op 11 juli 2017 heeft het dagelijks bestuur een m.e.r.-beoordelingsbesluit genomen. Onder verwijzing naar de aanmeldnotitie van 5 februari 2016 heeft het dagelijks bestuur besloten dat voor het project geen milieueffectrapport nodig is, omdat de effecten beperkt en tijdelijk zijn en het projectplan niet leidt tot nadelige gevolgen voor het milieu.
De Afdeling volgt appellant niet in het betoog dat het alternatievenonderzoek en dus ook het m.e.r.-beoordelingsbesluit ontoereikend is. De vraag of alternatieven bestaan is namelijk niet relevant bij de beoordeling of kan worden uitgesloten dat het project belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zal hebben en of wel of geen m.e.r. moet worden verricht. De Afdeling verwijst hiervoor naar haar uitspraken van 15 mei 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1573, en 24 januari 2018, ECLI:NL:RVS:2018:246.

Uitspraak
Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd.