ECLI:NL:RVS:2020:212

Betreft 2e Herziening Buitengebied Bergeijk 2017
Datum uitspraak 22-01-2020
Rechtsprekende instantie  Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Proceduresoort Eerste aanleg - meervoudig
Trefwoorden veehouderij, passende beoordeling, Natura 2000-gebieden, Habitatrichtlijn
Bronnen vindplaats Zaaknummer 201706777/3/R2

Conclusies voor de m.e.r. praktijk

Bemesten

  • De gevolgen van bemesten hoeven niet te worden beoordeeld bij gronden die al agrarisch in gebruik waren. Als een plan voorziet in een bestemming voor agrarisch grondgebruik dat in het oude plan nog niet was voorzien of nog niet feitelijk was verwezenlijkt, moeten de gevolgen voor Natura 2000-gebieden bij dat plan worden beoordeeld.
 Beweiden
  • Beweiden moet bij de vaststelling van een nieuw bestemmingsplan worden beoordeeld, wanneer het plan voorziet in de vestiging of uitbreiding van een melkveehouderij waarin het weiden van het melkvee onderdeel uitmaakt van de bedrijfsvoering.
  • Als een bestemmingsplan de inpassing van een onherroepelijk verleende natuurvergunning betreft, moet worden gecontroleerd of beweiden in de passende beoordeling voor die vergunning is beoordeeld. Als dat niet het geval is, moet het beweiden alsnog passend worden beoordeeld voorafgaand aan het vaststellen van het bestemmingsplan.

Casus

Op 1 juni 2017 heeft de gemeenteraad van Bergeijk het bestemmingsplan “2e Herziening Buitengebied Bergeijk 2017” vastgesteld. Het bestemmingsplan voorziet in agrarische bestemmingen en uitbreidings- en omschakelingsmogelijkheden (voor het houden van een andere diersoort) voor veehouderijen. Daaraan is de gebruiksregel verbonden dat het gebruik van gronden en bouwwerken behorend tot het agrarisch bedrijf niet is toegestaan als daarbij sprake is van toename van stikstofdepositie.
Voor het bestemmingsplan is een plan-MER met een passende beoordeling opgesteld, waaruit blijkt dat het plangebied bij Natura 2000-gebieden ligt met stikstofgevoelige natuurwaarden die in de huidige situatie al overbelast zijn. Door die “overspannen” situatie heeft elke toename van stikstofdepositie significante gevolgen.
Appellanten stellen dat in de passende beoordeling alleen de stikstofdepositie als gevolg van het houden van vee in stallen is onderzocht en dat ten onrechte niet de gevolgen van stikstofdepositie door bemesten en beweiden zijn betrokken. Het verbod op toename van stikstofdepositie in de planregels heeft volgens hen ook geen betrekking op de stikstofdepositie als gevolg van bemesten en beweiden.
 
Overwegingen van de bestuursrechter
Niet in geschil is dat bemesten en beweiden van gronden tot stikstofdepositie leidt en daarmee significante gevolgen kan hebben voor de al overbelaste Natura 2000-gebieden. Het geschil spitst zich toe op de vraag of de gevolgen van het bemesten en beweiden bij de vaststelling van het plan passend beoordeeld en zo nodig beperkt hadden moeten worden.
Een passende beoordeling moet worden gemaakt als een plan significante effecten kan hebben voor Natura 2000-gebieden. Dat is het geval als een plan voorziet in ruimtelijke ontwikkelingen die significante gevolgen kunnen hebben ten opzichte van de referentiesituatie. Onder referentiesituatie wordt verstaan de feitelijk, planologisch legale situatie voorafgaand aan de vaststelling van het plan.
 
Bemesten
Nu in de uitspraak van 29 mei 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1604, is bepaald dat bij vergunningverlening de gevolgen van bemesten niet in samenhang met de oprichting, uitbreiding of exploitatie van een agrarisch bedrijf hoeven te worden beoordeeld, betekent dit volgens de Afdeling dat in het kader van bestemmingsplannen de gevolgen van bemesten niet kunnen worden toegerekend aan de bestemmingsregeling die voorziet in ruimtelijke ontwikkeling voor agrarische bedrijfsgebouwen. Anders ligt het bij ontwikkelingsmogelijkheden op onbebouwde agrarische gronden. Als het nieuwe plan voorziet in een bestemming voor agrarisch grondgebruik die in het oude plan nog niet was voorzien of nog niet feitelijk was verwezenlijkt, is er volgens de Afdeling sprake van een ruimtelijke ontwikkeling waarvan de gevolgen voor Natura 2000-gebieden voor de vaststelling van het plan moeten worden onderzocht. In deze casus waren de onbebouwde agrarische gronden ook onder het vorige plan al agrarisch in gebruik. Er is daarmee in dit geval geen sprake van ruimtelijke ontwikkelingen waarvan de gevolgen in de passende beoordeling hoefden te worden betrokken.
 
Beweiden
In de uitspraak van 9 oktober 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3417, heeft de Afdeling overwogen dat het weiden van vee onlosmakelijk samenhangt met de oprichting, exploitatie of uitbreiding van de stallen waarin het melkvee wordt gehouden. Daarom moet het beweiden bij de vaststelling van een nieuw bestemmingsplan worden beoordeeld, wanneer het plan voorziet in de vestiging of uitbreiding van een melkveehouderij waarin het weiden van het melkvee onderdeel uitmaakt van de bedrijfsvoering. Dit is hier het geval.
De vraag is of het bestemmingsplan voorziet in een toename van stikstofdepositie ten opzichte van de referentiesituatie, die passend moet worden beoordeeld. Er is volgens het bestemmingsplan in de volgende gevallen sprake van een toename van stikstofdepositie:

  1. als de stikstofdepositie méér bedraagt dan de depositie als gevolg van het ten tijde van de vaststelling van het plan aanwezig planologisch legaal gebruik van de gronden en bouwwerken van een agrarisch bedrijf.
  2. als de stikstofdepositie méér bedraagt dan de depositie die in overeenstemming is met een verleende en onherroepelijke natuurvergunning of PAS-melding, zoals opgenomen in de bijlagen bij de planregels.
 
Beweiden is aan te merken als het gebruik van gronden. De Afdeling stelt daarmee vast dat in het eerste geval ook de stikstofdepositie als gevolg van het beweiden onder de referentiesituatie valt, zodat het plan daarmee in zoverre niet voorziet in een toename.
Voor de tweede situatie bepaalt de Afdeling dat wanneer de in de bijlage opgenomen natuurvergunningen zijn verleend voor het houden van melkrundvee in een stalsysteem dat beweiden impliceert en die vergunningen zijn nog niet volledig benut wat dieraantallen betreft, het bestemmingsplan voor die veehouderijen een uitbreiding -en daarmee ook een toename van beweiden- mogelijk maakt. Dat is hier het geval. Vaststaat dat de gevolgen van beweiden voor de stikstofdepositie niet zijn betrokken in de plan-MER en passende beoordeling die aan het bestemmingsplan ten grondslag ligt. Ook is er niet aannemelijk gemaakt dat het beweiden betrokken is geweest in de passende beoordelingen die ten grondslag liggen aan de natuurvergunningen. Daarmee is het plan in strijd met artikel 2.8, eerste en derde lid, van de Wet natuurbescherming vastgesteld.
 
Uitspraak
De Afdeling verklaart het beroep gegrond en vernietigt deels het besluit.