ECLI:NL:RVS:2019:3820

Betreft Windpark Hartelbrug II
Datum uitspraak 13-11-2019
Rechtsprekende instantie  Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Proceduresoort Hoger beroep
Trefwoorden windturbines, doorwerking, Rotterdam, maatwerkvoorschriften
Bronnen vindplaats Zaaknummer 201803407/1/R3 en 201900085/1/R3

Conclusies voor de m.e.r. praktijk

  • Aan een omgevingsvergunning beperkte milieutoets (OBM) mogen alleen voorschriften worden verbonden, als het gaat om mitigerende maatregelen die er toe leiden dat geen milieueffectrapport hoeft te worden gemaakt. Deze voorschriften moeten terug te voeren zijn op de aanmeldnotitie of het m.e.r.-beoordelingsbesluit.
  • Als die maatwerkvoorschriften een belangrijke rol speelde bij de beslissing dat geen milieueffectrapport nodig is en deze vervallen als gevolg van een rechterlijke uitspraak, dan moet alsnog worden gemotiveerd waarom het bevoegd gezag vindt dat geen milieueffectrapport nodig is.

Casus

Windpark Hartelbrug II bestaat uit acht windturbines in een lijnvormige opstelling. Het is opgericht in 2014 naar aanleiding van een in 2011 verleende omgevingsvergunning, waaraan maatwerkvoorschriften waren verbonden. De vergunning en de maatwerkvoorschriften zijn niet in stand gebleven als gevolg van een uitspraak van de Afdeling van 28 juni 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1689.
 
Op 27 juni 2017 heeft het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam opnieuw een omgevingsvergunning verleend voor het bouwen en in werking hebben van Windpark Hartelbrug II, op grond van artikel 2.1, eerste lid, onder a en i, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
Voor deze vergunning is een m.e.r.-beoordeling gedaan. Op 7 september 2016 heeft het college daarover besloten. Uit de Aanmeldnotitie m.e.r.-beoordeling blijkt volgens de uitspraak van de rechtbank van 14 maart 2018, dat de maatwerkvoorschriften een belangrijke rol hebben gespeeld in het oordeel dat geen milieueffectrapport nodig is. De rechtbank vindt dat het college onvoldoende heeft gemotiveerd waarom na het wegvallen van de maatwerkvoorschriften nog steeds geen milieueffectrapport nodig zou zijn. De vergunning is op 5 juli 2017 bekend gemaakt en het college had daarom rekening moeten houden met de uitspraak van de Afdeling van 28 juni 2017, aldus de rechtbank.
 
M.e.r.-beoordelingsbesluit
Het college en vergunninghouder zijn het niet eens met de uitspraak van de rechtbank. Zij vinden dat zij op het moment dat de vergunning verleend werd (27 juni 2017), geen rekening hoefden te houden met de uitspraak van de Afdeling (28 juni 2017). De maatwerkvoorschriften bestonden toen nog en met onzekere toekomstige gebeurtenissen hoeft volgens hen geen rekening gehouden te worden bij besluitvorming. Ook vinden zij dat voldoende rekening is gehouden met de feiten en omstandigheden genoemd in het m.e.r.-beoordelingsbesluit, die tot de conclusie hebben geleid dat geen milieueffectrapport nodig is.
 
Maatwerkvoorschriften OBM
Vergunninghouder voert aan dat de maatwerkvoorschriften over geluid bij de omgevingsvergunning beperkte milieutoets (OBM) in strijd zijn met artikel 7.16, vierde lid, in samenhang met 7.20a van de Wet milieubeheer. Het college mocht, gelet op de redactie van die artikelen, volgens hem niet verder gaan dan de maatregelen die in de Aanmeldingsnotitie m.e.r.-beoordeling genoemd zijn. Het college is ten onrechte uitgegaan van de feitelijke geluidproductie. Ook de overige maatwerkvoorschriften zijn volgens vergunninghouder niet te herleiden tot de Aanmeldnotitie.
 
Overwegingen van de bestuursrechter
M.e.r.-beoordelingsbesluit
De Afdeling overweegt dat haar uitspraak van 28 juni 2017 ertoe heeft geleid dat met terugwerkende kracht geen maatwerkvoorschriften golden en dus ook niet op het moment dat opnieuw vergunning is verleend op 27 juni 2017. Uit het m.e.r.-beoordelingsbesluit uit 2016 blijkt dat vanwege bijzondere lokale geluidsomstandigheden voor inwoners in de woonkernen Heenvliet en Geertvliet maatwerkvoorschriften aan de vergunning zijn verbonden. De Afdeling oordeelt dat de rechtbank terecht heeft overwogen dat de maatwerkvoorschriften een belangrijke rol hebben gespeeld bij de beoordeling dat geen milieueffectrapport nodig is. Ook is de Afdeling het met de rechtbank eens dat rekening had moeten worden gehouden met het wegvallen van de maatwerkvoorschriften, nu het besluit pas op 5 juli 2017 is bekendgemaakt. De Afdeling oordeelt dat onvoldoende is gemotiveerd waarom geen milieueffectrapport nodig is.
 
Maatwerkvoorschriften OBM
De Afdeling overweegt het volgende. Uit de Memorie van toelichting (Kamerstukken II 2015-2016, 34 287, nr. 3, onderdeel H, blz. 26) blijkt dat maatregelen om belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu te vermijden of te voorkomen, meewegen bij het besluit dat geen milieueffectrapport nodig is. Een beschrijving van deze maatregelen, en het tijdstip waarop deze gerealiseerd moeten zijn, worden als voorschrift aan het m.e.r.-beoordelingsplichtige besluit verbonden. Dit is bijvoorbeeld van belang voor een omgevingsvergunning beperkte milieutoets (OBM). Daaraan mogen op grond van artikel 5.13a van het Besluit omgevingsrecht geen voorschriften worden verbonden, maar wel als het gaat om maatregelen die er toe hebben geleid dat geen milieueffectrapport hoeft te worden gemaakt. Dan mogen op grond van artikel 7.20a van de Wm wél voorschriften aan de OBM worden verbonden, aldus de MvT.
In dit geval bevatten zowel de Aanmeldnotitie als het m.e.r.-beoordelingsbesluit geen indicatie dat het maatwerkvoorschrift voor 2 dB geluidreductie nodig is om belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu te vermijden of te voorkomen. Naar het oordeel van de Afdeling moeten voorschriften bij de vergunning terug te voeren zijn op hetgeen in de Aanmeldnotitie is vermeld of uit het m.e.r.-beoordelingsbesluit. Artikel 7.20a van de Wm geeft volgens de Afdeling niet de ruimte om ambtshalve voorschriften aan de OBM te verbinden.
 
Uitspraak
De Afdeling bevestigt de aangevallen uitspraak van de rechtbank, verklaart het beroep van vergunninghouder gegrond, vernietigt het besluit, draagt het college op een nieuw besluit te nemen en verklaart de beroepsgrond over strengere voorschriften aan de vergunning ongegrond.