ECLI:NL:RVS:2019:3734
Betreft | Bestemmingsplan Sluisbuurt Amsterdam |
---|---|
Datum uitspraak | 06-11-2019 |
Rechtsprekende instantie | Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State |
Proceduresoort | Eerste aanleg - meervoudig |
Trefwoorden | stedelijke ontwikkeling, landschap, cultuurhistorie, Amsterdam, Commissie voor de milieueffectrapportage |
Bronnen vindplaats | Zaaknummer 201901297/1/R1 |
Conclusies voor de m.e.r. praktijk
- Over een concept van een Notitie reikwijdte en detailniveau van een MER voor een plan, kunnen zienswijzen worden ingediend;
- Het advies van de Commissie m.e.r. over het milieueffectrapport hoeft nog niet beschikbaar te zijn als het ontwerpplan ter inzage wordt gelegd;
- De Wet milieubeheer verplicht niet om de gelegenheid te bieden zienswijzen in te dienen over de aanvulling van een milieueffectrapport die naar aanleiding van het advies van de Commissie m.e.r. is opgesteld;
- Beschermende voorschriften voor een beschermd stads- of dorpsgezicht gelden alleen binnen het als zodanig aangewezen gebied; de invloed van hoogbouw buiten het gebied wordt meegewogen in het kader van een goede ruimtelijke ordening.
Casus
Op 28 november 2018 heeft de raad van de gemeente Amsterdam het bestemmingsplan ‘Sluisbuurt’ vastgesteld. Het plan voorziet in een nieuwe woonwijk die onderdeel uitmaakt van Zeeburgereiland. Het plan maakt maximaal 5.640 woningen mogelijk en een aantal werkfuncties, zoals een hogeschool.
Procedure en zienswijzen
Appellanten menen dat het milieueffectrapport onzorgvuldig tot stand is gekomen, omdat zij niet in de gelegenheid gesteld waren om te reageren op de concept ‘Notitie reikwijdte en detailniveau MER Zeeburgereiland 2016’. Evenmin hebben zij kunnen reageren op de aanvulling op het MER die naar aanleiding van het advies van de Commissie m.e.r. is opgesteld.
Daarnaast vinden zij dat hun zienswijze over het MER onvoldoende is beantwoord door de raad.
Werelderfgoed, cultuurhistorie, landschap
Appellanten wijzen erop dat UNESCO in een brief van 11 september 2017 gevraagd hebben om een ‘Heritage Impact Assessment’ op te stellen waarin onderzocht wordt wat de effecten van hoogbouw zijn op de Amsterdamse binnenstad, in het bijzonder de grachtengordel. Zij menen dat de hoogbouw het UNESCO-erfgoed aantast en eveneens andere gebieden met een beschermd stads- of dorpsgezicht zoals Amsterdam-Noord en het open landschap van Waterland.
Overwegingen van de bestuursrechter
Procedure en zienswijzen
De Afdeling constateert dat de concept ‘Notitie reikwijdte en detailniveau MER Zeeburgereiland 2016’ vanaf 1 juli 2016 gedurende zes weken ter inzage heeft gelegen en dat hiervan kennisgeving was gedaan in de Staatscourant en op de website van de gemeente. De Afdeling oordeelt dat de gemeente heeft gehandeld in overeenstemming met de bepalingen van de Wet milieubeheer (de artikelen 7.8 en 7.9, eerste lid van de Wm).
Verder constateert de Afdeling dat het ontwerp van het bestemmingsplan en het milieueffectrapport van 19 april 2018 tot en met 30 mei 2018 ter inzage hebben gelegen. Het advies van de Commissie m.e.r. is op 1 maart 2018 aangevraagd. Dat is in overeenstemming met het vereiste dat de Commissie m.e.r. uiterlijk op het moment van terinzagelegging van het plan om advies moet worden gevraagd (zie artikel 7.12, eerste lid, van de Wm). De Commissie m.e.r. heeft op 26 juni 2018 een voorlopig toetsingsadvies uitgebracht en op 10 september 2018 een definitief toetsingsadvies.
De Afdeling wijst op haar eerdere uitspraak van 21 februari 2018, ECLI:N:RVS:2018:616. Daarin heeft zij uitgemaakt dat de Wm niet verplicht dat het advies van de Commissie m.e.r. beschikbaar is op het moment dat het ontwerpplan ter inzage gelegd wordt. De Wm vereist niet dat na aanvullen van het milieueffectrapport nogmaals de gelegenheid wordt gegeven zienswijzen in te dienen.
De Afdeling overweegt verder dat de raad de ingekomen zienswijzen over het MER in de Nota van beantwoording zienswijzen en wijzigingen Milieueffectrapport Zeeburgereiland’ heeft opgenomen en van een inhoudelijke reactie voorzien. De Afdeling oordeelt dat het volgens artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht mogelijk is zienswijzen samen te vatten en dat het niet nodig is dat de raad op ieder argument van een zienswijze afzonderlijk ingaat. De raad heeft in dit geval bepaalde bezwaren of argumenten voldoende meegenomen in de overwegingen.
Werelderfgoed, cultuurhistorie, landschap
De Afdeling overweegt dat de raad rekening heeft gehouden met de brief van UNESCO. De maximale bouwhoogte in de Sluisbuurt is verlaagd van 143 naar 125 meter. Ook wijst de raad op de brief van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed, waaruit blijkt dat de uitgevoerde ‘Hoogbouw Effect Rapportage’ beschouwd kan worden als een ‘Heritage Impact Assessment’. In Nederland voert de Rijksdienst het werelderfgoedbeleid uit en niet UNESCO.
De Afdeling oordeelt dat niet in de wet of een ander voorschrift is geregeld dat het definitieve eindoordeel van UNESCO afgewacht had moeten worden.
In haar uitspraak van 3 december 2003, ECLI:NL:RVS:2003:AN9209, heeft de Afdeling overwogen dat beschermende voorschriften voor een beschermd stads- of dorpsgezicht alleen van toepassing zijn op wat in de aanwijzing is begrepen. De begrenzing van een dergelijk gebied is er om het gebied te beschermen. De gevolgen van bebouwing buiten het beschermde stads- of dorpsgezicht kunnen alleen tezamen met andere belangen in het kader van een goede ruimtelijke ordening worden meegewogen. De Sluisbuurt ligt niet in het UNESCO-gebied, niet in de bufferzone van 2 km daaromheen en ook niet in een beschermd stads- of dorpsgezicht. Het bevindt zich in een zoekgebied voor hoogbouw. De raad heeft de Rijksdienst geïnformeerd over de ontwikkelingen in de Sluisbuurt, maar geen reactie ontvangen. Verder constateert de Afdeling dat tweemaal een Hoogbouw Effect Rapport is opgesteld. De raad heeft onderzocht dat de hoogbouw in het algemeen niet zichtbaar is vanuit het UNESCO-gebied. De raad heeft verder overwogen dat de skyline zichtbaar is vanuit de beschermde stads- en dorpsgezichten in landelijk noord maar deze op zichzelf niet aantasten. De beleving van de openheid van het landschap in Waterland zal worden beïnvloeden, maar de raad vindt dit aanvaardbaar gelet op andere belangen zoals de meer dan evenredige ontwikkelpotentie van het gebied voor woningbouw op grotere schaal.
De Afdeling overweegt dat het in dit geval redelijk is dat de raad afwijkt van het hoogbouwbeleid en een groter belang toekent aan de realisering van woningbouw.
Uitspraak
De Afdeling verklaart het beroep ongegrond.