ECLI:NL:RVS:2019:1589

Betreft Bestemmingsplan Tram Maastricht - Hasselt
Datum uitspraak 15-05-2019
Rechtsprekende instantie  Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Proceduresoort Eerste aanleg - meervoudig
Trefwoorden actualisatie MER, alternatieven, trechtering, maximale mogelijkheden, kosten-batenanalyse, geluid, Maastricht
Bronnen vindplaats Zaaknummer 201803482/1/R1

Conclusies voor de m.e.r. praktijk

  • Als een gedeelte van een tracé dat onderzocht is in een milieueffectrapport voor een vernietigd plan, ongewijzigd overgenomen wordt in een nieuw bestemmingsplan, mag in een aanvulling op het milieueffectrapport voor dat nieuwe plan volstaan worden met een actualisatie.
  • Bij een groot project is het onvermijdelijk en noodzakelijk om alternatieven te trechteren.
  • Hoge kosten en de projectdoelstellingen mogen meewegen bij de keuze om een bepaald alternatief af te laten vallen.
  • Als uit het milieueffectrapport blijkt dat er weinig verschillen zijn tussen de alternatieven qua milieueffecten, is het redelijk als het bevoegd gezag voor een alternatief kiest waarbij milieugevolgen gemitigeerd worden.
  • Het milieueffectrapport dient aan te sluiten op de maximale mogelijkheden, zoals een maximale geluidbelasting, die het plan biedt.
NB: Dit plan stond eerder ter discussie, zie ABRvS 11 februari 2015, 201402870/1/R6, ECLI:NL:RVS:2015:353 (ook op deze website) en ABRvS 10 februari 2016, 201402870/2/R6, ECLI:NL:RVS:2016:298.

Casus

Op 6 maart 2018 heeft de raad van de gemeente Maastricht het bestemmingsplan Tram Maastricht-Hasselt vastgesteld. Het plan voorziet in het Nederlandse deel van de trambaan Maastricht-Hasselt. De trambaan is elektrisch en ongeveer 3,8 km lang, waarvan 1,1 km in stedelijk gebied. Het tracé in het buitenstedelijk gebied, is hetzelfde als in het door de Afdeling vernietigde bestemmingsplan Tramlijn Vlaanderen-Maastricht van 18 februari 2014 (gewijzigd vastgesteld op 12 mei 2015). Het binnenstedelijk deel van het tracé is korter dan in dit eerdere plan.
Volgens planning gaat de tram in 2024 rijden. Voor het Belgische deel is de besluitvorming al afgerond.
 
Alternatieven
Appellanten menen dat aan het plan ten onrechte het milieueffectrapport uit 2013, dat is opgesteld voor het bestemmingsplan Tramlijn Vlaanderen-Maastricht, ten grondslag ligt. De raad had volgens hen niet kunnen volstaan met een aanvulling op dit milieueffectrapport voor het binnenstedelijk deel. Een verkort tracé is volgens hen namelijk een wezenlijk andere ruimtelijke ontwikkeling, nu de begin- en eindhalte aan de Maasboulevard ligt en niet bij het NS-station. Het alternatievenonderzoek is naar hun mening achterhaald, omdat het alternatief met een aansluiting op het NS-station via de Wilhelminabrug niet haalbaar is gebleken. Zij pleiten voor een alternatief tracé over de spoorbrug naar het NS-station. Zij wijzen erop dat het hele plan uit 2014 vernietigd is en niet gedeeltelijk.
 
Volgens de raad heeft de aanvulling op het milieueffectrapport betrekking op drie alternatieven met alle een andere eindhalte in het stedelijk gebied. Alle onderzoeken naar de ruimtelijke gevolgen van het totale tracé zijn volgens hem geactualiseerd of nieuw. Het alternatief over de spoorbrug is vroegtijdig afgevallen in de voorbereidingen van het plan uit 2014. Volgens de raad is het niet nodig om een nieuw uitvoerig onderzoek te doen naar dit alternatief.
 
Maximale mogelijkheden 
Appellanten voeren aan dat bij de beoordeling van de milieueffecten ten onrechte niet is uitgegaan van de maximale mogelijkheden die het plan biedt. Dit blijkt uit een tegenonderzoek van Tauw. Een andere ligging van het tracé zou mogelijk zijn en het gebruik van een minder moderne tram met een grotere geluidsemissie. Ook stelt het plan geen beperkingen aan de frequentie van het gebruik van de tram. Bij de geluidberekeningen heeft de raad niet de juiste bodemfactor betrokken en geen onderzoek naar cumulatie met andere geluidbronnen gedaan.
 
Overwegingen van de bestuursrechter
Alternatieven
In haar tussenuitspraak van 11 februari 2015 heeft de Afdeling overwogen dat bij een omvangrijk project zoals deze, een zekere trechtering van alternatieven onvermijdelijk en noodzakelijk is. Varianten over de spoorbrug zijn in het milieueffectrapport niet onderzocht omdat daar technische belemmeringen in de weg stonden en omdat de Vlaamse regering wenst dat zo dicht mogelijk bij het centrum van Maastricht een halte komt. In bijlage 4 bij het milieueffectrapport is de trechtering van alternatieven en varianten toegelicht en is ook ingegaan op de zienswijzen die betrekking hebben op het niet meenemen van de spoorbrug als alternatief. Het was daarom naar het oordeel van de Afdeling redelijk dat dit alternatief niet meegenomen is in het milieueffectrapport.
 
In haar einduitspraak van 10 februari 2016 kwam aan de orde dat het traject over de Wilhelminabrug niet binnen het budget past en om die reden niet uitvoerbaar is. De raad meende dat dan een verkort traject gerealiseerd kon worden, zodat niet het hele plan vernietigd hoefde te worden. De Afdeling volgde de raad niet in dat standpunt, omdat een verkort traject een andere ruimtelijke uitstraling heeft en nieuwe onderzoeken naar bijvoorbeeld geluidsoverlast nodig zijn.
 
De Afdeling constateert dat het aanvullend milieueffectrapport drie realistische alternatieven met een andere eindhalte in het stedelijk gebied onderzoekt en een geheel nieuwe effectbeschrijving en -beoordeling van die drie alternatieven. Daarbij is rekening gehouden met mitigerende maatregelen voor de aspecten trillingen, laagfrequent geluid, booggeluid en ecologie. Als de maatregelen getroffen worden, zijn de verschillen in milieueffecten tussen de alternatieven klein. Naar het oordeel van de Afdeling blijkt niet dat het aanvullend milieueffectrapport onjuistheden of leemten bevat. Het is daarom redelijk dat de raad voor het alternatief met goede overstapmogelijkheden heeft gekozen.
 
In het buitenstedelijk gebied is waar nodig het onderzoek geactualiseerd. Het onderzoek in het buitenstedelijk gebied hanteert dezelfde uitgangspunten en lijkt op het onderzoek uit 2013. Naar het oordeel van de Afdeling is het niet nodig om de uitgangspunten uit 2013 helemaal terzijde te schuiven, omdat sprake is van gelijkblijvende ruimtelijke gevolgen bij dit deel van het tracé.
De raad mocht daarom voor dat gedeelte volstaan met een actualisatie.
 
Voor zover appellanten aanvoeren dat het alternatief over de spoorbrug nu wel reëel en uitvoerbaar is, nu deze niet meer voor goederenvervoer gebruikt wordt waardoor een aantrekkelijkere dienstregeling voor de tram mogelijk wordt, overweegt de Afdeling dat uit contra-expertise blijkt dat de dienstregeling verstoord kan worden door de openingstijden van de brug bij hoog water en technische mankementen. Bovendien is het niet uitgesloten dat weer goederenvervoer gaat rijden over de spoorbrug. Een combinatie van tram en goederenvervoer is absoluut uitgesloten. Daarnaast zouden hoge kosten gemaakt moeten worden voor de aanpassingen van het emplacement en zou de halte niet voldoen aan de projectdoelstelling van een halte in het centrum op de westoever van de Maas. Naar het oordeel van de Afdeling is het redelijk dat de raad heeft afgezien van verder onderzoek van het spoortracé. 
 
Maximale mogelijkheden
Uit het deskundigenbericht volgt dat het plan niet veel ruimte biedt voor een andere ligging van de trambaan dan waar het geluidrapport vanuit is gegaan. De geluidberekeningen gaan uit van het gebruik van lightrail en heeft een extra berekening voor oud trammaterieel gemaakt. Ook is rekening gehouden met de aanwezige harde bodem.
De Afdeling begrijpt dat het de bedoeling van de raad is om een geluidplafond te regelen. De regels hierover in het plan zijn naar haar oordeel echter onduidelijk. Uit de onderzoeken naar geluid, trilling, laagfrequent geluid, booggeluid en luchtkwaliteit blijkt dat de gevolgen voor de omgeving aanvaardbaar zijn. Daarbij weegt de Afdeling mee dat in de bestaande situatie het omgevingsgeluid al betrekkelijk hoog is vanwege verkeerslawaai.
 
Uitspraak
De Afdeling draagt de raad op om de gebreken binnen 20 weken te herstellen en de wijzigingen van de besluiten zo spoedig mogelijk daarna bekend te maken.