ECLI:NL:RVS:2018:4198

Betreft Windpark Zeewolde
Datum uitspraak 19-12-2018
Rechtsprekende instantie  Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Proceduresoort Eerste aanleg - meervoudig
Trefwoorden windturbineparken, referentiesituatie, autonome ontwikkeling, Crisis- en herstelwet (Chw), relativiteitsvereiste, Zeewolde, vleermuizen
Bronnen vindplaats Zaaknummer 201708525/1/R1

Conclusies voor de m.e.r. praktijk

  • Bij een omgevingsplan voor een naastgelegen gebied, dat geen functies aan locaties toewijst, is een functie pas een autonome ontwikkeling voor MER, als deze in omgevingsvergunningen is ingevuld.
  • Bestaande, te saneren windturbines worden in het miliieueffectrapport meegenomen in de referentiesituatie, als deze windturbines slechts voor bepaalde tijd zijn vergund.
  • Als het voornemen ‘de oprichting, wijziging of uitbreiding van een windturbinepark’ is, dan hoeft de herstructureringsfase (periode dat nieuwe windturbines zijn of worden aangelegd en bestaande windturbines nog niet zijn gesaneerd) daarbij niet te worden betrokken.
  • Als de normen van de Wet natuurbescherming niet de belangen van appellant beschermen, kan appellant zich ook niet in het kader van het miliieueffectrapport op die normen beroepen. 

Casus

Bij besluit van 14 augustus 2017 hebben de ministers het rijksinpassingsplan Windpark Zeewolde (het RIP) vastgesteld. Voor het besluit is een milieueffectrapport opgesteld. Het RIP voorziet in 91 nieuwe windturbines en in de sanering van de bestaande 221 turbines in het zuidelijk deel van Flevoland. De 91 nieuwe turbines hebben een beduidend grotere capaciteit dan de bestaande. (red.: het RIP overlapt gedeeltelijk het gebied van het bestemmingsplan Oosterwold van de gemeente Almere).
Appellanten hebben grondposities in het bestemmingsplangebied Oosterwold. In dat gebied wil het Rijk de komende jaren 15.000 woningen bouwen.


 

Autonome ontwikkeling 
Appellanten voeren aan dat door het windpark de beoogde woningbouw in Oosterwold niet of nauwelijks meer kan worden gerealiseerd. In het milieueffectrapport is volgens hen deze woningbouwontwikkeling op onjuiste wijze betrokken. Zij wijzen in dit verband op het bestemmingsplan Oosterwold dat voorziet in woningbouw ten westen van de A27 (fase 1). Het gebied ten oosten van de A27 (fase 2) is in de Intergemeentelijke Structuurvisie aangewezen als woningbouwlocatie.


 

Referentiesituatie 
Andere appellanten voeren aan dat de sanering van bestaande windturbines ten onrechte niet in de referentiesituatie is meegenomen.


 

Tijdelijke effecten 
Ook menen appellanten dat de effecten van de herstructureringsfase, dat wil zeggen de periode dat nieuwe windturbines zijn of worden aangelegd en bestaande windturbines nog niet zijn gesaneerd, ten onrechte alleen voor het voorkeursalternatief zijn onderzocht en beoordeeld.


 

Aanvaringsslachtoffers en vleermuizen

Appellante voert aan dat het milieueffectrapport geen goede basis is voor het besluit omdat het ten onrechte uitgaat van gemiddeld 10 aanvaringsslachtoffers onder vogels per windturbine per jaar. Zij vindt dit niet realistisch omdat bij bestaande windparken doorgaans van 20 slachtoffers per windturbine per jaar wordt uitgegaan. Ook voert appellante aan dat onvoldoende onderzoek naar vleermuizen is gedaan.


 

Overwegingen van de bestuursrechter 


 

Autonome ontwikkeling 
De Afdeling constateert dat het bestemmingsplan Oosterwold een experimenteerplan met verbrede reikwijdte als bedoeld in artikel 7c van het Besluit Crisis- en herstelwet is. In het plan worden geen locaties voor functies aangewezen maar de mogelijkheid gecreëerd om onder meer 4.575 woningen, 6,1 ha bedrijventerreinen, 7,6 ha stedelijke en 45,8 ha recreatieve voorzieningen te realiseren. In het plan zijn voor de milieuaspecten zogenoemde beslisbomen en maximum percentages voor functies opgenomen. Initiatieven worden aan randvoorwaarden getoetst. Het bestemmingsplan Oosterwold is onherroepelijk vastgesteld. Met het besluit van 14 augustus 2017 zijn voor de aspecten geluid en slagschaduw twee beslisbomen toegevoegd aan de regels van het bestemmingsplan. De Afdeling stelt vast dat in het milieueffectrapport voor Windpark Zeewolde de woningbouwontwikkeling als autonome ontwikkeling is genoemd. Een toegestane functie, zoals woningbouw, moet naar het oordeel van de Afdeling in het kader van het milieueffectrapport pas als een autonome ontwikkeling worden gezien als ze in omgevingsvergunningen is ingevuld. Appellanten hebben voor hun gronden nog geen omgevingsvergunningen. In het milieueffectrapport voor fase 2 is uitgegaan van een agrarische bestemming uit het bestemmingsplan Buitengebied 2016. De Afdeling oordeelt dat voor fase 2 niet van een onjuiste referentiesituatie is uitgegaan. Daarbij weegt ze mee dat ter zitting is meegedeeld dat een evaluatie van fase 1 zal plaatsvinden voordat een bestemmingsplan voor fase 2 wordt vastgesteld.


 

Referentiesituatie 
De Afdeling constateert dat in het plangebied 53 windturbines aanwezig zijn, waarvan 43 op het grondgebied van Zeewolde en 10 op het grondgebied van Almere langs de A27. De Afdeling stelt vast dat in het milieueffectrapport de bestaande windturbines onderdeel uitmaken van de referentiesituatie, met uitzondering van de 10 windturbines in Almere, omdat die turbines slechts voor bepaalde tijd zijn vergund. De Afdeling oordeelt dat er geen grondslag is voor het betoog dat de bestaande turbines niet in de referentiesituatie zijn meegenomen en dat een ander bestaand windpark niet in de cumulatieve geluidbelasting zou zijn meegenomen.


 

Tijdelijke effecten 
De Afdeling stelt vast dat het alternatievenonderzoek betrekking heeft op alternatieven voor de ‘voorgenomen activiteit’. In dit geval is de voorgenomen activiteit ‘de oprichting, wijziging of uitbreiding van een windturbinepark’. Daarbij hoeft volgens de Afdeling niet de herstructureringsfase te worden betrokken.


 

Aanvaringsslachtoffers en vleermuizen 
Onder verwijzing naar haar uitspraak van 26 augustus 2015, ECLI:NL:RVS:2015:2722, overweegt de Afdeling dat als de normen van de Wnb kennelijk niet de belangen van appellanten beogen te beschermen, deze appellanten ook in het kader van MER geen beroep op die normen kunnen doen. In dit geval heeft appellante een bedrijfseconomisch belang, namelijk het toekomstige woon- en leefklimaat van op haar gronden nog te bouwen woningen. Dat is geen belang dat de Wnb beoogt te beschermen. Het beroep kan daarom niet inhoudelijk worden besproken.


 

Uitspraak

De Afdeling verklaart de beroepen ongegrond en voorziet zelf in de zaak vanwege andere beroepsgronden.