ECLI:NL:RVS:2018:4179
Betreft | Weigering bouwvergunning pluimveestallen Loppersum |
---|---|
Datum uitspraak | 19-12-2018 |
Rechtsprekende instantie | Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State |
Proceduresoort | Hoger beroep |
Trefwoorden | pluimveehouderij, Loppersum, bouwvergunning |
Bronnen vindplaats | Zaaknummer 201801170/1/A1 |
Conclusies voor de m.e.r. praktijk
- Als een aanvraag voor een uitbreiding van een intensieve veehouderij in strijd is met het bestemmingsplan en met gemeentelijk en provinciaal beleid, is het redelijk een volledig milieueffectrapport te vragen om te kunnen beoordelen of een goede ruimtelijke ordening is gegarandeerd.
- Het bevoegde gezag mag een uiterste datum stellen aan het indienen van een milieueffectrapport bij een vergunningaanvraag.
Casus
Op 21 februari 2017 heeft het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Loppersum geweigerd een bouwvergunning te verlenen voor het bouwen van twee pluimveestallen.
Appellant exploiteert een akkerbouwbedrijf en een intensieve veehouderij met vleeskalveren en vleeskuikens. Op 29 april 2008 heeft hij een aanvraag ingediend voor het bouwen van twee pluimveestallen voor 150.000 vleeskuikens ter uitbreiding van zijn bedrijf. De aanvraag is zowel in strijd met het bestemmingsplan ten tijde van de aanvraag als met het bestemmingsplan ten tijde van de weigering van de bouwvergunning. Sinds 2008 is het beleid van de gemeente en de provincie gewijzigd. Omdat de aanvraag voor die tijd was ingediend, wilde het college toch vrijstelling verlenen, als een goede ruimtelijke ordening gegarandeerd kan worden. Om dat te kunnen beoordelen, moest appellant een volledig milieueffectrapport indienen. Het college heeft aan het indienen van het milieueffectrapport uiteindelijk een uiterste datum verbonden, namelijk 31 december 2015. Het aangepaste milieueffectrapport is in september 2015 ingediend.
Appellant meent dat het college onvoldoende rekening heeft gehouden met zijn belangen, niet heeft voldaan aan de op het college rustende inspanningsverplichting en in strijd met het vertrouwensbeginsel heeft gehandeld. Hij wijst erop dat in het milieueffectrapport van september 2015 geen essentiële milieu-informatie ontbrak, waardoor een beoordeling van de milieueffecten mogelijk was. Het memo aanvulling milieueffectrapport van maart 2016, dat aanvullende tekeningen en nieuwe geur- en fijnstofberekeningen bevat, is volgens hem ten onrechte buiten behandeling gelaten.
Overwegingen van de bestuursrechter
De Afdeling oordeelt dat het redelijk was dat het college een uiterste datum heeft verbonden aan het indienen van een volledig milieueffectrapport. Het college heeft bij brief van 20 november 2008 onderbouwd dat gelet op het gewijzigde beleid een volledig milieueffectrapport gevraagd werd. De medewerking aan het bouwplan was verbonden aan een duidelijk voorbehoud dat in de nieuwe situatie aan de milieueisen moest worden voldaan. Verder is het college duidelijk geweest over de noodzaak van een volledig milieueffectrapport. Het college heeft vervolgens meerdere keren verzocht om een spoedige indiening van het milieueffectrapport, onder andere bij brieven van 20 december 2011 en 13 augustus 2013. De Afdeling vindt het niet onredelijk dat het college een uiterste datum heeft verbonden aan de indiening van een volledig milieueffectrapport.
Omdat dat uiteindelijk op 31 december 2015 nog steeds niet was ingediend, heeft het college in redelijkheid kunnen besluiten om geen vrijstelling te verlenen. Het aanvullende memo van maart 2016 bevestigt juist dat het milieueffectrapport van september 2015 niet volledig was.
Uitspraak
De Afdeling verklaart het hoger beroep ongegrond en bevestigt de aangevallen uitspraak van de rechtbank.