ECLI:NL:RVS:2017:260

Betreft Omgevingsvergunning wijziging veehouderij Doorn
Datum uitspraak 01-02-2017
Rechtsprekende instantie  Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Proceduresoort Eerste aanleg - meervoudig
Trefwoorden Utrechtse Heuvelrug, omgevingsvergunning, rundveehouderij, varkenshouderij, ammoniak, emissies
Bronnen vindplaats

Zaaknummer 201509267/1/A1

Conclusies voor de m.e.r. praktijk

  • Een m.e.r.-beoordeling kan niet volstaan met een verwijzing naar een standpunt van de wetgever dat hij een bepaalde regeling milieuhygiënisch aanvaardbaar acht, maar moet ingaan op belangrijke milieugevolgen van het project.
  • Of een m.e.r.-beoordeling moet worden gedaan, staat los van:
    • de vraag of de uitbreiding van een veehouderij kan voldoen aan de regels van het Activiteitenbesluit milieubeheer.
    • de omstandigheid dat een omgevingsvergunning wat betreft ammoniak op grond van de Wet ammoniak en veehouderij niet mag worden geweigerd.

Casus

Op 22 april 2014 heeft het college van burgemeester en wethouders van Utrechtse Heuvelrug aan appellante een omgevingsvergunning verleend voor het wijzigen van een rundveehouderij naar een varkenshouderij op een locatie in Doorn. Appellante wil 895 vleesvarkens houden volgens biologische productiemethoden, in een stal die naar buiten doorloopt. Het college heeft de bezwaren tegen de vergunningverlening op 24 september 2014 ongegrond verklaard. Op 10 november 2015 heeft de rechtbank dit besluit vernietigd en het college opgedragen opnieuw op de bezwaren te beslissen met inachtneming van de uitspraak. Tegen deze uitspraak hebben appellante en het college hoger beroep ingesteld.

Het college en appellante voeren aan dat de uitbreiding geen belangrijke nadelige milieugevolgen heeft die aanleiding geven tot het maken van een milieueffectrapport. Bij dat oordeel moet de toename van de ammoniakemissie van ca. 2 naar ca. 5 ton per jaar buiten beschouwing worden gelaten omdat de varkens worden gehouden overeenkomstig de regels die artikel 2 van de Landbouwkwaliteitswet stelt aan de biologische productiemethoden. Volgens het college moet dat op grond van artikel 3.114, eerste lid, aanhef en onder d, van het Activiteitenbesluit milieubeheer en artikel 7, eerste lid, aanhef en onder d, van de Wet ammoniak en veehouderij (Wav). Omdat de omgevingsvergunning wat betreft ammoniak op grond van de Wav niet mag worden geweigerd, heeft het volgens hen geen zin om een milieueffectrapport te eisen.

Overwegingen van de bestuursrechter
Volgens de Afdeling bestuursrechtspraak staat vast dat door de wijziging de ammoniakemissie toeneemt van ca. 2 naar ca. 5 ton per jaar. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat het college ontoereikend heeft gemotiveerd dat de aangevraagde wijziging van de veehouderij geen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kan hebben. Het college moet bij de beslissing over een omgevingsvergunning beoordelen of zich belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen voordoen die een milieueffectrapport vereisen. Dat moet ingevolge artikel 5.13b, eerste lid, van het Bor, in verbinding met artikel 7.17, eerste lid, van de Wet milieubeheer. Deze beoordeling staat los van de vraag of de veehouderij na de uitbreiding kan voldoen aan de regels van het Activiteitenbesluit milieubeheer. Ze staat ook los van de omstandigheid dat een omgevingsvergunning wat betreft ammoniak op grond van de Wav niet mag worden geweigerd. Het college kan niet volstaan met een verwijzing naar het standpunt van de wetgever dat hij de regeling in het genoemde artikel van de Wav milieuhygiënisch aanvaardbaar acht.

Uitspraak
De Afdeling verklaart het beroep ongegrond.