ECLI:NL:RVS:2016:2579
Betreft | Bestemmingsplan Brainport Industries Campus te Eindhoven |
---|---|
Datum uitspraak | 28-09-2016 |
Rechtsprekende instantie | Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State |
Proceduresoort | Eerste aanleg - meervoudig |
Trefwoorden | ruimtelijke kwaliteit, natuur, Eindhoven, bedrijventerreinen, recreatie |
Bronnen vindplaats | Zaaknummer 201600819/1/R6 |
Conclusies voor de m.e.r. praktijk
-
Om de effecten van een project op de ruimtelijke kwaliteit van een gebied in een milieueffectrapport te onderzoeken, kunnen de effecten op de gebruiks-, belevings- en toekomstwaarde van een gebied worden onderzocht.
Casus
Op 15 december 2015 heeft de gemeenteraad van de gemeente Eindhoven het bestemmingsplan Brainport Industries Campus (cluster 1) vastgesteld. Het plan maakt het eerste cluster van een duurzame internationale campus voor kennisintensieve bedrijven in de toelever- en maakindustrie in een groene en parkachtige omgeving mogelijk. Ook voorziet het plan in een gebouwde parkeervoorziening, infrastructuur en natuur- en landschapsontwikkeling. Het plangebied is ongeveer 35 ha groot, waarvan 23 ha bedoeld is voor landschap en 7,2 voor bedrijfsbebouwing. De Brainport Industries Campus (BIC) zal op termijn 180 ha omvatten.
Appellant voert aan dat de raad ten onrechte doet voorkomen of natuur- en landschapsontwikkeling voorop staat. Volgens hem zijn de huidige recreatieve beleving van landbouw en de aantasting van het landschap door het plan onderschat. De recreatieve beleving zal in de toekomst in gebouwen achter gesloten deuren plaatsvinden. Wandelen op een bedrijventerrein staat niet in verhouding tot de huidige recreatieve waarde van het gebied.
Volgens de raad gaat het bij de ontwikkeling van het gebied om het combineren van een bedrijventerrein met natuurontwikkeling en recreatie. In het Milieueffectrapport; Gebiedsontwikkeling Brainport Park van 29 juni 2015 (hierna: het MER) zijn de effecten van de ontwikkeling op de ruimtelijke kwaliteit beschreven. Toegankelijkheid van de bedrijfsgebouwen voor een breed publiek wordt geborgd doordat het plan voorziet in een openbaar atrium.
Overwegingen van de bestuursrechter
De Afdeling constateert dat de raad heeft onderkend dat het landschap zal worden aangetast door het plan en dat om die reden de ontwikkeling van BIC in een MER is onderzocht. Daarnaast is een Gebiedsontwikkelingsrapport opgesteld. De Afdeling oordeelt dat voldoende onderzoek is gedaan en dat de raad niet de suggestie wekt dat het plan alleen op natuur- en landschapsontwikkeling ziet. Aantasting van het landschap door de raad is volgens de Afdeling niet onderschat.
In het MER zijn in het kader van ruimtelijke kwaliteit van het plangebied de gebruiks-, belevings- en toekomstwaarde onderzocht. Daarbij is terecht uitgegaan van een agrarische en een bos- en natuurbestemming in het vorige plan. Uit het MER volgt dat een lichte toename van bedrijvigheid leidt tot een mindere belevingswaarde voor bewoners, maar ook weer tot een grotere belevingswaarde door de verbetering van de groene omgeving. De gebruikswaarde zal voor veel gebruikers van het gebied toenemen. Voor recreanten wordt het gebied vrijwel geheel toegankelijk, in tegenstelling tot de huidige situatie. Het plan leidt daardoor tot een versterking van de recreatieve beleving. Uit het Gebiedsontwikkelingsrapport kan volgens de Afdeling worden afgeleid dat de ontwikkeling van het groene raamwerk bijdraagt aan het versterken van natuur- en landschapsontwikkeling, recreatiemogelijkheden en de verbinding tussen stad en land.
De Afdeling twijfelt niet aan de juistheid van het MER en het Gebiedsontwikkelingsrapport.
Uitspraak
De Afdeling verklaart het beroep ongegrond.