ECLI:NL:RVS:2016:237
Betreft | Bestemmingsplan bedrijventerrein Bergambacht |
---|---|
Datum uitspraak | 03-02-2016 |
Rechtsprekende instantie | Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State |
Proceduresoort | Tussenuitspraak - bestuurlijke lus |
Trefwoorden | kaderstelling, milieueffectrapportage (m.e.r.), afvalverwerking, asbest, afval, Bergambacht, Krimpenerwaard, bestemmingsplannen, bestuurlijke lus |
Bronnen vindplaats | Zaaknummer 201410183/1/R4 NB: voor de bodemuitspraak zie ABRvS 14 september 2016, nr. 201410183/3/R4, ECLI:NL:RVS:2016:2468 |
Conclusies voor de m.e.r. praktijk
-
Ook al is bij het verlenen van een omgevingsvergunning geconcludeerd dat geen milieueffectrapport nodig is, dan kan dat voor het onderliggende bestemmingsplan wel nodig zijn, als dat plan tevens kaderstellend is voor een andere m.e.r.-(beoordelings)plichtige activiteit.
Casus
Op 30 september 2014 heeft de gemeenteraad van de gemeente Bergambacht (nu: Krimpenerwaard) het bestemmingsplan De Nieuwe Wetering II vastgesteld. Het bestemmingsplan voorziet in de verplaatsing van een afvalverwerkingsbedrijf naar een nog onbebouwd perceel in Bergambacht. Dat perceel sluit aan op het bestaande bedrijventerrein De Nieuwe Wetering en ligt voor het overige in onbebouwd weidegebied.
Op 25 maart 2014 heeft het college van gedeputeerde staten van de provincie Zuid-Holland het ontwerp van de omgevingsvergunning samen met het besluit dat geen milieueffectrapport hoeft te worden opgesteld (hierna: het m.e.r.-beoordelingsbesluit) geplaatst in de Staatscourant.
Op 7 oktober 2014 heeft het college van gedeputeerde staten van de provincie Zuid-Holland een omgevingsvergunning verleend voor het bouwen van een kantoor met bijbehorende loodsen, het plaatsen van een erf- of perceelafscheiding, het be- en verwerken van grond, bouw- en sloopafval inclusief puinbreken en asfalt- en asbestopslag voor een geheel nieuwe afvalverwerkende inrichting en het aanleggen of veranderen van een uitrit.
Op 22 oktober 2014 heeft het college van dijkgraaf en hoogheemraden een vergunning als bedoeld in artikel 6.2 van de Waterwet verleend voor het lozen in oppervlaktewater van mogelijk verontreinigd hemelwater afkomstig van het recyclingbedrijf.
M.e.r.-beoordeling
Appellanten zijn van mening dat onvoldoende onderbouwd is waarom geen milieueffectrapport hoeft te worden opgesteld. Zij wijzen er op dat het bedrijf aanzienlijke verkeersaantrekkende werking zal hebben en dat zij stof- en geluidsoverlast verwachten. Ook wijzen zij op een weidevogelgebied in Nederlek, dat op ongeveer 10 km afstand van het plangebied ligt.
Plan-MER
Appellant voert aan dat ten onrechte geen plan-MER is opgesteld, nu het plan kaderstellend is voor activiteiten als bedoeld in D18.1 en D18.8 van de bijlage bij het Besluit m.e.r.
Overwegingen van de bestuursrechter
M.e.r.-beoordeling
De Afdeling constateert dat de voorgenomen activiteit valt onder categorie D18.1 van de bijlage bij het Besluit m.e.r. en dat in de aanmeldingsnotitie onder andere is beschreven dat door de ligging van het bedrijf een goede verkeersafwikkeling mogelijk is via hoofdontsluitingswegen. Ook blijkt uit de aanmeldingsnotitie dat met de kwetsbaarheden van de locatie rekening wordt gehouden in de uitvoering. Mogelijke effecten buiten de bedrijfsgrenzen, zoals op een Natura 2000-gebied op 4,6 km afstand, zijn niet nadelig voor het milieu vanwege de aard van het bedrijf en de afstand. De overschrijding van het piekniveau bij een woning is niet onaanvaardbaar, omdat dat naar verwachting niet tot overschrijding van een acceptabel geluidniveau in de woning zal leiden. Het weidevogelgebied ligt op een grote afstand van het bedrijf. Naar het oordeel van de Afdeling heeft het college voldoende gemotiveerd dat geen belangrijk nadelige gevolgen voor het milieu te verwachten zijn.
Plan-MER
De Afdeling constateert dat in het m.e.r.-beoordelingsbesluit alleen maar is ingegaan op de activiteiten die in de omgevingsvergunning zijn verleend. De gemeenteraad heeft ten onrechte niet onderkend dat het plan meer mogelijk maakt dan wat in de omgevingsvergunning is verleend.
Aan het grootste deel van de gronden in het bestemmingsplan is de bestemming ‘Bedrijventerrein’ toegekend. Volgens de planregels mag op die gronden een bedrijf voor de opslag van schroot, met inbegrip van autowrakken, met een capaciteit van 10.000 ton of meer of 10.000 autowrakken worden opgericht, gewijzigd of uitgebreid.
Die activiteit valt onder categorie D18.8 van de bijlage bij het Besluit m.e.r. Het plan is kaderstellend voor die activiteit en is daarom vastgesteld in strijd met artikel 7.2, tweede lid, van de Wet milieubeheer.
Uitspraak
De Afdeling verklaart het beroep gegrond en draagt de gemeenteraad op het plan in overeenstemming te brengen met de omgevingsvergunning dan wel aan partijen bekend te maken dat alsnog een milieueffectrapport wordt opgesteld.