ECLI:NL:RVS:2016:2241
Betreft | Tracébesluit Nieuwe Sluis Terneuzen |
---|---|
Datum uitspraak | 17-08-2016 |
Rechtsprekende instantie | Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State |
Proceduresoort | Eerste aanleg - meervoudig |
Trefwoorden | alternatievenonderzoek, klimaat, water, Terneuzen, sluizen |
Bronnen vindplaats | Zaaknummer 201602741/1/R6 |
Conclusies voor de m.e.r. praktijk
-
Een voorkeursvariant kan worden samengesteld uit elementen van varianten die in een milieueffectrapport zijn onderzocht, als deze voldoet aan de doelstellingen van het project.
-
Bij deze keuze voor een voorkeursvariant mogen kosten een rol spelen.
-
In een milieueffectrapport mag worden gerekend met langjarige gemiddelden voor waterpeilbeheer, als daarbij wordt betrokken dat afwijkingen mogelijk zijn.
-
In een milieueffectrapport voor een project waarbij het waterniveau relevant is, moet rekening worden gehouden met de stijging van het waterniveau door de klimaatverandering.
Casus
Op 15 februari 2016 heeft de minister van Infrastructuur en Milieu het “Tracébesluit Nieuwe Sluis Terneuzen” vastgesteld. Het tracébesluit voorziet in de wijziging van de hoofdvaarweg van het Kanaal Gent-Terneuzen met daarin het sluizencomplex Terneuzen, de Westbuitenhaven en een klein deel van de Westerschelde voor de aanleg van een nieuwe sluis tussen de Oostsluis en Westsluis. Daarmee wordt de bestaande Middensluis vervangen. Verder voorziet het besluit in de werkzaamheden die horen bij deze wijziging.
Appellanten voeren aan dat de scheepvaart hinder ondervindt door stremming van de sluizen als gevolg van wateroverschot en watertekort. Zij pleiten daarom voor een permanent spuimiddel los van de schutsluizen.
Overwegingen van de bestuursrechter
De Afdeling constateert dat voor het tracébesluit een milieueffectrapport is gemaakt. Aan het MER is een verkenning voorafgegaan waarin mogelijke alternatieven zijn onderzocht voor het vergroten van de toegankelijkheid van het kanaal door aanpassing van het sluizencomplex. De verkenning heeft geleid tot een voorkeursalternatief, waarbij een zeesluis binnen het bestaande complex wordt aangelegd. In het MER zijn drie varianten van het voorkeursalternatief onderzocht. In variant 1 zou de bestaande Middensluis behouden blijven en dienst doen als spuimiddel. In variant 2 wordt zo min mogelijk gewijzigd en een afzonderlijk spuimiddel tussen de Oostsluis en de Nieuw Sluis voorzien. In variant 3 is uitgegaan van spuien via de schutsluizen en zo min mogelijk manoeuvreren bij in- en uitvaart van de sluizen. Het onderzoek heeft geleid tot een voorkeursvariant die elementen bevat van de drie onderzochte varianten. Deze voorkeursvariant voldoet volgens het MER aan de drie doelstellingen van het project, namelijk het vergroten van de capaciteit van het sluizencomplex, het verbeteren van de robuustheid van het sluizencomplex en het faciliteren van schaalvergroting in de zeevaart.
In het MER zijn onder meer de passeertijden (dat wil zeggen de totale wachttijd en de schuttijd tezamen) van de varianten onderzocht. De passeertijden in de voorkeursvariant zijn sterk positief beoordeeld. Stremmingen als gevolg van wateroverschot en watertekort zijn in het MER en de aanvulling op het MER ook onderzocht. Daarbij is ook rekening gehouden met de stijging van de zeespiegel door klimaatverandering. Stremming als gevolg van wateroverschot wordt in de voorkeursvariant neutraal beoordeeld. Stremming als gevolg van watertekort wordt negatief beoordeeld, maar zal beperkt blijven tot een klein percentage van de beschikbare tijd per jaar. Uit het MER volgt dat de wacht- en passeertijden ten opzichte van de autonome situatie afnemen door realisatie van de Nieuwe Sluis. De Afdeling is daarom van mening dat het redelijk is dat de minister niet kiest voor de aanleg van een afzonderlijk spuikanaal. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de minister in zijn keuze mede de kosten van een dergelijke aanleg mogen betrekken.
Naar het oordeel van de Afdeling is het redelijk dat de minister is uitgegaan van de gehanteerde berekeningen van de wacht- en passeertijden in het MER en de aanvulling daarop. De Afdeling neemt daarbij in aanmerking dat in het MER rekening is gehouden met de stijging van het waterniveau door klimaatverandering. In het MER en de aanvulling daarop is gerekend met langjarige gemiddelden en is mede betrokken dat afwijkingen mogelijk zijn vanwege extreem natte of droge periodes. De door appellant overlegde stremmingsgegevens over een bepaalde periode leiden niet tot een ander oordeel van de Afdeling.
Uitspraak
De Afdeling verklaart het beroep ongegrond.