ECLI:NL:RVS:2015:706

Betreft Inpassingsplan ‘Buitenring Parkstad Limburg 2012’
Datum uitspraak 11-03-2015
Rechtsprekende instantie  Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Proceduresoort Eerste aanleg - meervoudig
Trefwoorden inpassingsplan, passende beoordeling, stikstofdepositie, mitigerende maatregelen, Natura 2000-gebieden, rondwegen
Bronnen vindplaats

Zaaknummer 201207642/1/R1

Conclusies voor de m.e.r. praktijk

  • Mitigerende maatregelen in de Passende beoordeling moeten effecten hebben op die locaties waar het plan negatieve effecten veroorzaakt.
  • Als de hydrologische situatie van doorslaggevend belang is voor de kwaliteit van een overbelast habitattype in een Natura 2000-gebied, kan worden gesteld dat een beperkte toename van stikstofdepositie geen aantasting van natuurlijke kenmerken met zich brengt.

Casus

Op 29 juni 2012 hebben provinciale staten van Limburg het inpassingsplan ‘Buitenring Parkstad Limburg 2012’ (hierna: het inpassingsplan 2012) vastgesteld. Bij uitspraak van 7 december 2011, zaaknrs. 201011757/1/R1 en 201012728/1/R1, heeft de Afdeling het besluit van provinciale staten van 8 oktober 2010 tot vaststelling van het inpassingsplan ‘Buitenring Parkstad Limburg’ vernietigd. Met de vaststelling van het inpassingsplan 2012 wordt wederom voorzien in de aanleg van een ongeveer 26 km lange ringweg in het gebied in de Stadsregio Parkstad Limburg (hierna: BPL). De wijzigingen van het inpassingsplan 2012 ten opzichte van het inpassingsplan uit 2010, zijn onder andere het omzetten van ca. 40 ha landbouwgrond in ‘Natuur’ ter compensatie van ammoniakuitstoot als gevolg van het plan en het voorzien in een planregeling voor snelheidsbeperking op twee tracédelen.

Voor het inpassingsplan 2012 is een Passende beoordeling gemaakt vanwege de gevolgen voor de Natura 2000-gebieden Geleenbeekdal en Brunsummerheide.

Appellanten voeren aan dat het inpassingsplan 2012 zal leiden tot een toename van stikstofdepositie op de habitattypen zure vennen (H3160), vochtige heiden (H4010), droge heiden (H4030) en actieve hoogvenen (H711OB) in Brunsummerheide en op het habitattype vochtige alluviale bossen (H991EOC) in Geleenbeekdal. De doelstellingen voor de habitattypen zijn behoud of uitbreiding van oppervlak en behoud of verbetering van de kwaliteit.

In de Passende beoordeling is volgens appellanten ten onrechte gesaldeerd met de stikstofmaatregelen die positieve effecten hebben op andere delen in het Natura 2000-gebied. Op die manier vindt een verschuiving van stikstofdepositie plaats in het gebied. Onder verwijzing naar het arrest Briels, stellen zij dat sprake is van compenserende maatregelen in het kader van een ADC-toets.

Volgens Provinciale staten is geen sprake van aantasting van de natuurlijke kenmerken van Natura 2000-gebieden. Zij verwijzen in dat verband naar het rapport ‘Inpassingsplan Buitenring Parkstad Limburg, ecologische aanvulling stikstofdepositieonderzoek’ van 31 januari 2013 en het rapport ‘Buitenring Parkstad Limburg, aanvullende passende beoordeling’ van Antea Group van november 2014.

Daaruit blijkt dat voor het habitattype zure venen de kritische depositiewaarde reeds ruim wordt overschreden en dat het PBL leidt tot een toename van maximaal 17 mol stikstof/ha/jr. De toename van stikstofdepositie moet echter genuanceerd worden, omdat andere abiotische factoren doorslaggevend zouden zijn voor de kwaliteit van dit habitattype. Als maatregelen worden voorgesteld: het tegengaan van verbossing en het verwijderen van bosopslag op de oeverzones, waarmee eutrofiering door het inwaaien van bladeren vermindert.

Uit het rapport dat de kritische depositie waarde in sommige delen van de vochtige heiden nu niet wordt overschreden en dat het BPL op een gebied van ongeveer 5 ha een toename van maximaal 48 mol stikstof/ha/jr veroorzaakt. In andere gebieden zou de stikstofdepositie als gevolg van maatregelen afnemen. Voor de kwaliteit van dit habitattype is de hydrologische situatie doorslaggevend. In totaal neemt de stikstofdepositie op dit habitattype af.

Voor droge heiden geldt eveneens een overschrijding van de kritische depositiewaarde. Het inpassingsplan 2012 leidt tot een toename van stikstofdepositie van ten hoogste 53 mol/ha/jr op ongeveer 36 ha. Elders in het Natura 2000-gebied daalt de depositie met maximaal 20 mol/ha/jr op ongeveer 88 ha. In totaal neemt de depositie voor dit habitattype af. Voor dit habitattype is het beheer de sleutelfactor. Aanvullende maatregelen zijn niet nodig.

Ook voor het habitattype actieve hoogvenen wordt de kritische depositiewaarde overschreden en neemt de stikstofdepositie soms toe en soms af. De totale depositie neemt af en andere factoren zijn van belang voor de kwaliteit van het habitattype, aldus het rapport.

Eenzelfde redenering wordt gevolgd bij het habitattype vochtige alluviale bossen. Daar zou de staat van instandhouding meer het gevolg zijn van het waterregime en de waterkwaliteit dan van stikstofdepositie. Voor alle habitattypen concludeert het rapport dat natuurlijke kenmerken niet zullen worden aangetast.

Uit het deskundigenbericht van de StAB volgt dat sprake is van een relatief kleine afname van de depositie over een groter gebied. In de gebiedsdelen waar een toename zal plaatsvinden, is deze juist relatief hoog. Voor de habitattypen is reeds sprake van een langdurige, grotendeels forse overschrijding van de kritische depositiewaarden. De kans dat kenmerkende plantensoorten verdwijnen, is daarom relatief hoog.

Overwegingen van de bestuursrechter
De Afdeling overweegt, net als in de uitspraak van 24 december 2014, zaaknr. 201309655/1/R2, dat uit het arrest Briels volgt dat slechts die beschermingsmaatregelen mogen worden betrokken, waarmee schadelijke gevolgen worden voorkomen of verminderd op die plaatsen waar de negatieve gevolgen door het plan optreden. Positieve gevolgen van de maatregelen die elders in het gebied optreden, waar geen negatieve effecten te verwachten zijn, kunnen niet betrokken worden in de beoordeling of het plan leidt tot een aantasting van de natuurlijke kenmerken van het gebied. De door provinciale staten voorgestelde stikstofmaatregelen kunnen daarom alleen als mitigerende maatregelen worden meegewogen, voor zover ze effecten hebben in de gebiedsdelen waar de stikstofdepositie op een habitattype toeneemt.

Bij de vaststelling van het inpassingsplan is niet de vereiste zekerheid verkregen dat de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zullen worden aangetast.

Uit de aanvullende rapporten en een veldinventarisatie naderhand volgt dat op die locaties waar de stikstofdepositie door het plan toeneemt, de kwaliteit van het betrokken habitattype zeer beperkt afhankelijk is van atmosferische stikstofdepositie. Andere factoren, waaronder voornamelijk de hydrologische situatie, zijn doorslaggevend voor de kwaliteit van de habitattypen. Appellanten hebben de bevindingen van het veldonderzoek niet gemotiveerd bestreden. De Afdeling ziet dan ook geen aanleiding om te twijfelen aan de conclusies uit de aanvullende Passende beoordeling en het veldonderzoek.

Uitspraak
De Afdeling verklaart de beroepsgrond gegrond, maar houdt de rechtsgevolgen van het besluit in stand.