ECLI:NL:RVS:2015:353

Betreft Bestemmingsplan Tramlijn Vlaanderen-Maastricht
Datum uitspraak 11-02-2015
Rechtsprekende instantie  Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Proceduresoort Eerste aanleg - meervoudig
Trefwoorden nut en noodzaak, alternatieven, trechtering, trillingen, geluid, Commissie voor de milieueffectrapportage, Maastricht
Bronnen vindplaats

Zaaknummer 201402870/1/R6

Conclusies voor de m.e.r. praktijk

  • De Commissie m.e.r. hoeft niet te beoordelen of een activiteit nuttig of noodzakelijk is. Die beoordeling ligt bij het bevoegd gezag.
  • Bij een omvangrijk project waar vele alternatieven mogelijk zijn, is een trechtering van alternatieven in het planproces onvermijdelijk en noodzakelijk.
  • Bij de uiteindelijke keuze tussen alternatieven mag lokaal beleid worden meegewogen.
  • Na een aanvulling op het MER naar aanleiding van een toetsingsadvies van de Commissie m.e.r., kan nogmaals aanvullend onderzoek nodig zijn.

Casus

Op 18 februari 2014 heeft de raad van de gemeente Maastricht het bestemmingsplan ‘Tramlijn Vlaanderen-Maastricht’ vastgesteld. Het plan voorziet in de aanleg van het Nederlandse deel van een tramverbinding tussen Hasselt en Maastricht. Dat deel is ongeveer 5 kilometer lang en heeft drie haltes nabij het centrum van Maastricht. Voor het gedeelte buiten stedelijk gebied wordt gebruikgemaakt van een bestaand goederenspoor.

Appellanten voeren aan dat nut en noodzaak van de tramlijn niet zijn aangetoond. In dat verband voeren zij aan dat de Commissie m.e.r. oordeelt dat de aanvulling op het MER geen nadere informatie bevat ter onderbouwing van de keuze voor een tramlijn en dat nut en noodzaak nog steeds onvoldoende zijn onderbouwd.

Ook vinden zij dat het alternatief van een spoorbrug ten onrechte niet in het MER is meegenomen.

Verder vrezen zij voor onaanvaardbare trillinghinder en hinder door laagfrequent geluid. Zij wijzen er op dat de afweging van de gevolgen van trilling ten onrechte wordt doorgeschoven. Daardoor staat niet vast of aan de streefwaarden kan worden voldaan. Het laagfrequente geluid is ten onrechte niet in het plan beoordeeld.

Appellanten vrezen ook voor onaanvaardbare hinder door booggeluid en pleiten voor nader onderzoek naar de aanleg van ruime bochten.

De raad verwijst voor de onderbouwing van nut en noodzaak naar het door Ecorys Nederland B.V. uitgebrachte rapport van 24 december 2013, dat deel uitmaakt van het MER. Het rapport is opgesteld na het voorlopige toetsingsadvies van de Commissie.

Na het definitieve advies van de Commissie heeft de raad besloten geen verdere aanvullingen over nut en noodzaak op te stellen.

De raad licht toe dat het alternatief van een spoorbrug is afgevallen vanwege technische belemmeringen en dat de keuze voor het tracé de uitkomst is van een lang proces van trechtering van alternatieven.

In het MER zijn voor het binnenstedelijke gedeelte twee tracés bezien.

De raad wijst er op dat een pakket aan maatregelen is opgenomen ter voorkoming van hinder door trillingen en laagfrequente geluid. In de planregels is een voorwaardelijke verplichting om te voldoen aan trillingseisen.

Het optreden van booggeluid is volgens de raad moeilijk te voorspellen.

Overwegingen van de bestuursrechter
Nut en noodzaak
De Afdeling overweegt dat de Commissie m.e.r. moet beoordelen of het MER voldoet aan de eisen. Het MER moet voldoende informatie bevatten zodat de milieueffecten een volwaardige rol in de besluitvorming kunnen spelen. Of de activiteit nuttig en noodzakelijk is, hoeft de Commissie niet te beoordelen. De raad heeft beleidsvrijheid bij het wegen van belangen.

Alternatieven 
Bij een omvangrijk project waar vele alternatieven mogelijk zijn, is een trechtering van alternatieven in het planproces onvermijdelijk en noodzakelijk. In dit geval is naar het oordeel van de Afdeling de trechtering van alternatieven voldoende toegelicht en zijn de voor- en nadelen afgewogen. Van de twee overgebleven tracés zijn de milieugevolgen vergeleken in het MER. Bij de uiteindelijke keuze voor het Marktracé mocht de raad gemeentelijke beleid over het auto- en busluw maken van de Markt laten meewegen.

Trilling
Ten aanzien van trilling overweegt de Afdeling dat de Commissie m.e.r. in het voorlopige toetsingsadvies adviseert in een aanvulling op het MER de trillingssterkten kwantitatief te bepalen. Ze adviseert daarbij aan te geven in welke mate de richtwaarden uit de SBR-richtlijn deel B ‘hinder voor personen in gebouwen’ worden overschreden, en in hoeverre die hinder kan worden teruggebracht of uitgesloten met mitigerende maatregelen.

Uit de aanvulling is volgens de Commissie niet duidelijk of de voorgestelde floating slab ervoor zorgt dat in de nachtperiode aan de streefwaarden zal worden voldaan. Het aanvullende rapport is vervolgens nogmaals aangevuld. Daaruit blijkt dat ook in de nacht aan de streefwaarden kan worden voldaan. Het deskundigenbericht onderschrijft die conclusie. Ook uit contra-expertise blijkt dat een floating slab effectief kan zijn.

Naar het oordeel van de Afdeling is wel aannemelijk dat door maatregelen trillinghinder kan worden beperkt, maar zijn de voorwaarden ter voorkoming van ‘onaanvaardbare trillingen’ in de planregels echter onduidelijk.

Laagfrequent geluid
Ten aanzien van laagfrequent geluid overweegt de Afdeling dat ten tijde van de planvaststelling geen onderzoek was verricht. In het geactualiseerde trillingrapport is echter voldoende aannemelijk gemaakt dat de voorgestelde floating slab ook effectief is tegen hinder van laagfrequent geluid.

De raad geeft tijdens de zitting aan dat in de planregels waarborgen ter voorkoming van onaanvaardbare hinder door laagfrequent geluid ten onrechte ontbreken. De Afdeling oordeelt dat het besluit in zoverre onzorgvuldig is voorbereid.

Geluidhinder
De Afdeling constateert dat de Commissie m.e.r. in het voorlopige toetsingsadvies heeft aanbevolen om in een aanvulling op het MER de bandbreedte aan mogelijke geluidniveaus bij woningen door booggeluid aan te geven, en eventuele mitigerende maatregelen voor te stellen. In het definitieve toetsingsadvies stelt de Commissie dat de aanvulling op het MER ten onrechte ervan uitgaat dat de gepresenteerde waarden piekgeluidniveaus zijn, dat onaanvaardbare hinder in de nacht zal optreden en dat in het onderzoek geen rekening is gehouden met extra geluid door de floating slab constructie. In een oplegnotitie bij het MER is vervolgens nader akoestisch onderzoek verricht, waaruit blijkt dat maatregelen tegen het optreden van booggeluid mogelijk zijn. Welke maatregelen precies, hangt af van het uiteindelijke ontwerp.

De Afdeling overweegt dat op grond van de Wet geluidhinder geen verplichting bestaat om geluidarm asfalt te gebruiken.

Van een onaanvaardbaar woon- en leefklimaat is naar het oordeel van de Afdeling niet gebleken. De Afdeling weegt daarbij mee dat appellanten in een drukke stedelijke omgeving wonen. De planregels moeten echter wel voldoende waarborgen bevatten tegen geluidhinder.

Uitspraak
De Afdeling verklaart de beroepen over m.e.r. ongegrond, en draagt de raad via een tussenuitspraak op om de gebreken in de planregels te herstellen.

De Afdeling komt in haar uitspraak van 10 februari 2016, zaaknr. 201402870/2/R6 terug op haar eerdere tussenuitspraak van 11 februari 2015 over de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.