ECLI:NL:RVS:2015:3507

Betreft Bestemmingsplan ‘Landgoed Leudal’
Datum uitspraak 18-11-2015
Rechtsprekende instantie  Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Proceduresoort Eerste aanleg - meervoudig
Trefwoorden buitengebied, Leudal, stikstofdepositie, planregels, referentiesituatie, Natura 2000-gebieden
Bronnen vindplaats

Zaaknummer 201404338/1/R1 en 201501595/1/R3

Conclusies voor de m.e.r. praktijk

  • In het MER wordt in de referentiesituatie de bestaande veestapel bepaald door de vergunde omvang te corrigeren met meitellingen en voor functionele leegstand. 
  • Als blijkt dat bij alle alternatieven mitigerende maatregelen nodig zijn, moet op het moment van planvaststelling voldoende zeker zijn dat de natuurlijke kenmerken van Natura 2000-gebieden niet zullen worden aangetast.

Casus

Op 25 februari 2014 heeft de raad van de gemeente Leudal het bestemmingsplan ‘Buitengebied Leudal’ vastgesteld. Op 9 september 2014 heeft de raad het bestemmingsplan ‘Landgoed Leudal’ vastgesteld en op 11 november 2014 heeft de raad het bestemmingsplan ‘Landgoed Leudal’ gewijzigd vastgesteld.

Het bestemmingsplan ‘Buitengebied Leudal’ biedt het juridisch-planologisch kader voor het buitengebied van Leudal en vervangt de beheersverordening ‘Buitengebied’ uit 2013.

Binnen het plangebied ligt het Natura 2000-gebied Leudal. In de directe omgeving van het plangebied liggen een twintigtal andere Natura 2000-gebieden.

Het bestemmingsplan ‘Landgoed Leudal’ heeft betrekking op een klein gedeelte van het buitengebied en heeft tot doel de bestaande camping om te vormen naar Landgoed Leudal, waar groepsverblijven, outdoor activiteiten en (zakelijke) trainingen mogelijk worden gemaakt.

Stikstofdepositie  
Appellant betoogt dat niet kan worden uitgesloten dat belangrijke nadelige effecten op de nabijgelegen Natura 2000-gebieden door een toename van stikstofdepositie zullen optreden. In dat verband wijst appellant op het plan-MER en de Passende beoordeling. Deze bevatten geen uitvoerbaar alternatief, omdat alle onderzochte alternatieven leiden tot een toename van stikstofdepositie. De raad zou ten onrechte niet uitgegaan zijn van de feitelijke situatie, maar van de vergunde situatie. Dat geeft een verkeerd beeld omdat een deel van de vergunningsruimte niet wordt benut. De planregels bieden onvoldoende zekerheid om belangrijk nadelige gevolgen uit te sluiten. Zo is niet gedefinieerd wat onder ‘bestaande veestapel’ begrepen moet worden.

Volgens de raad biedt de regeling van strijdig gebruik voldoende waarborgen.

Overwegingen van de bestuursrechter 
Stikstofdepositie
De Afdeling constateert dat in het plan een regeling voor strijdig gebruik is opgenomen. Deze houdt in dat in ieder geval als strijdig gebruik wordt gerekend de uitbreiding van de bestaande veestapel, als deze leidt tot een toename van stikstofdepositie vanuit het betreffende bedrijf. Uit het deskundigenbericht blijkt dat noch in de begripsomschrijving, noch in andere planregels is vastgesteld hoe de omvang van de bestaande veestapel wordt bepaald. Een gemeentelijke inventarisatie ontbreekt.

Vanwege mogelijke gevolgen voor Natura 2000-gebieden is bij het plan-MER een Passende beoordeling opgesteld. Daaruit blijkt dat vrijwel alle Natura 2000-gebieden in de huidige situatie al overbelast zijn. Als het maximale scenario wordt uitgevoerd, heeft dat een aanmerkelijke toename van stikstofdepositie tot gevolg in die gebieden. Mitigerende maatregelen om uitstoot te beperken zijn daarom nodig volgens het MER. In het plan-MER staat dat voor de raad alleen die oplossing aanvaardbaar is waarbij voorwaarden verbonden worden aan activiteiten die een toename van stikstofdepositie tot gevolg hebben. De Afdeling oordeelt dat het niet mogelijk is om pas bij de toepassing van het gebruiksverbod te beoordelen of voldoende zekerheid is verkregen dat de natuurlijke kenmerken van de Natura 2000-gebieden niet worden aangetast. Die beoordeling moet worden verricht door het bestuursorgaan dat bevoegd is het plan vast te stellen. De Afdeling verwijst hierbij naar de uitspraak van 6 augustus 2014, zaaknr. 201207794/1/R4 en de uitspraak van 6 mei 2015, zaaknr. 201307326/1/R4 en 201307331/1/R4.

In de aanvulling op het plan-MER en de Passende beoordeling is de referentiesituatie naar het oordeel van de Afdeling juist bepaald, namelijk het vergunningenbestand gecorrigeerd met CBS-gegevens en functionele leegstand. De regeling in het bestemmingsplan is echter in hoge mate rechtsonzeker door het ontbreken van een duidelijke peildatum en omdat niet bekend is hoe de bestaande veestapel wordt bepaald.

Uitspraak 
De Afdeling verklaart de beroepen gegrond en vernietigt diverse plandelen.