ECLI:NL:RVS:2014:927
Betreft | Bestemmingsplan Nieuwe Dordtse Biesbosch |
---|---|
Datum uitspraak | 19-03-2014 |
Rechtsprekende instantie | Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State |
Proceduresoort | Eerste aanleg - meervoudig |
Trefwoorden | passende beoordeling, Dordrecht, actualiteit, trechtering |
Bronnen vindplaats | Zaaknummer 201301640/1/R4 |
Conclusies voor de m.e.r. praktijk
- Als landschappelijke en cultuurhistorische waarden voldoende zijn onderzocht in een MER dat aan een besluit ten grondslag is gelegd, dan zijn deze waarden voldoende meegewogen in de besluitvorming.
- Bij een omvangrijk project is een zekere trechtering van alternatieven onvermijdelijk en noodzakelijk.
- Alternatieven waarmee het projectdoel niet wordt bereikt, hoeven niet in het MER te worden beschouwd.
- Indien aard en omvang van het plan niet substantieel wijzigen, mogen er enkele jaren verlopen tussen het opstellen van MER en het besluit.
- Uit de wet volgt niet dat een MER moet worden ondertekend.
- Een vrijwillige Passende beoordeling verplicht niet tot een plan-m.e.r.
NB De beroepsgrond van appellanten dat gelet op de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r. een plan-MER had moeten worden gemaakt, omdat het plan ten onrechte geen maximum stelt aan het aantal in de maneges te houden paarden, is pas ter zitting naar voren gebracht. Daarom is deze beroepsgrond in strijd met de goede procesorde en betrekt de Afdeling bestuursrechtspraak deze niet bij de beoordeling van het besluit.
Casus
Op 19 maart 2012 heeft de gemeente Dordrecht een bestemmingsplan vastgesteld om een ecologische verbindingszone tussen de Dordrechtse Biesbosch en de Sliedrechtse Biesbosch tot stand te brengen en een deel van het buitengebied in te richten als recreatiegebied.
Een appellant voert onder meer aan dat de landschappelijke en cultuurhistorische waarden niet zijn betrokken in het plan-MER. De raad is ten onrechte voorbijgegaan aan een door appellanten opgesteld alternatief dat de landschapshistorische kwaliteiten behoudt.
Een andere appellant vindt dat het MER ten onrechte niet ondertekend.
Andere appellanten menen dat het MER is gebaseerd op verouderde en achterhaalde uitgangspunten en dat niet alle redelijkerwijs in beschouwing te nemen alternatieven zijn onderzocht. Ten slotte voeren zij aan dat een plan-MER had moeten worden gemaakt nu bij de voorbereiding een Passende beoordeling is gemaakt.
Overwegingen van de bestuursrechter
De Afdeling bestuursrechtspraak overweegt dat de gevolgen voor landschappelijke en cultuurhistorische waarden zijn beschreven in het MER. Nu de raad het MER aan zijn besluit ten grondslag legt, zijn deze waarden voldoende meegewogen.
Uit de Wet milieubeheer of enig ander wettelijk voorschrift volgt niet dat een MER moet worden ondertekend.
Uit het feit dat er meerdere jaren zijn verstreken tussen het opstellen van het MER en het vaststellen van het bestemmingsplan, volgt niet dat het MER niet meer aan het bestemmingsplan ten grondslag mag worden gelegd. Het plan is in de loop van de tijd niet dusdanig gewijzigd dat het onzorgvuldig zou zijn om het MER aan het besluit ten grondslag te leggen.
Bij een omvangrijk project is een zekere trechtering van alternatieven onvermijdelijk en noodzakelijk. Het door appellanten aangedragen alternatief voldoet niet aan de doelstelling van het plan om een ecologische verbindingszone tussen de Dordrechtse en Sliedrechtse Biesbosch aan te leggen in combinatie met een recreatief uitloopgebied nabij de stad teneinde daarmee het Biesbosch-areaal te vergroten en de recreatiedruk op het buitengebied bij de stad te concentreren. Gelet hierop hoefde de raad dit alternatief niet te onderzoeken.
De verplichting om op grond van artikel 7.2a Wm een plan-MER te maken ontstaat pas als er op grond van artikel 19j, tweede lid, van de Nbw een Passende beoordeling moet worden gemaakt. Niet van belang is of het onderzoek naar de effecten een plan als Passende beoordeling is aangemerkt. Op grond van de inhoud moet worden vastgesteld of het plan zonder Passende beoordeling kan worden vastgesteld.
Nu op grond van objectieve gegevens uitgesloten kan worden dat het plan op zichzelf of in combinatie met andere plannen significante effecten op Natura 2000-gebieden heeft, kon het plan zonder Passende beoordeling worden vastgesteld. Gebleken is dat het de planregels en de ongewijzigde ontsluiting van het Natura 2000-gebied, gelet op het advies van de Commissie m.e.r., voldoende borgen dat het plan niet leidt tot een toename van recreatiedruk in het Natura 2000-gebied leidt.
Uitspraak
De Afdeling bestuursrechtspraak wijst de beroepsgronden ten aanzien van m.e.r. af.