ECLI:NL:RVS:2014:3934

Betreft Nbw-vergunning veehouderij Deurne
Datum uitspraak 05-11-2014
Rechtsprekende instantie  Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Proceduresoort Eerste aanleg - enkelvoudig
Trefwoorden Natuurbeschermingswet, vergunningen, emissies, veehouderij, ammoniak
Bronnen vindplaats

Zaaknummer 201309729/1/R2

Conclusies voor de m.e.r. praktijk

  • Het Besluit huisvesting verplicht bedrijven hun bedrijfsvoering zo in te richten dat gemiddeld wordt voldaan aan de maximale emissiefactor die voor een diersoort is vastgesteld. Het besluit verplicht niet tot een reductie van ammoniakemissie op bedrijfsniveau. 
  • Voor het bepalen van de ammoniakemissie in een referentiesituatie voor een bedrijfsvoering die niet voldoet aan het Besluit huisvesting, hoeft geen rekening te worden gehouden met de emissiefactoren van dat besluit.

Casus

Op 10 september 2013 heeft het college een vergunning krachtens de Natuurbeschermingswet (hierna: Nbw-vergunning) verleend voor de uitbreiding en wijziging van een veehouderij te Deurne. De vergunning is verleend voor het houden van 2844 vleesvarkens en 462 stuks rundvee met een totale ammoniakemissie van 8232,80 kg/NH3/jr. Op 5 maart 2014 is een vergunning verleend voor het houden van 2844 vleesvarkens en 387 stuks rundvee met een totale ammoniakemissie van 6570,3 kg/NH3/jr. In dat besluit is vermeld dat het besluit in de plaats treedt van de eerder verleende vergunning.

Appellant stelt dat de vergunning ten onrechte is verleend, omdat het college bij de vaststelling van de ammoniakemissie in de referentiesituatie ten onrechte geen rekening heeft gehouden met het Besluit ammoniakemissie huisvesting veehouderij (hierna: Besluit huisvesting).

Volgens appellant heeft de milieuvergunning van 8 juli 1997 na de gedeeltelijke intrekking daarvan op 30 maart 2010, betrekking heeft op het houden van 2199 vleesvarkens in een stalsysteem met een emissiefactor van 3 kg/NH3/dier/jr. Uit het Besluit huisvesting volgt dat voor vleesvarkens een emissiefactor van maximaal 1,4 kg/NH3/dier/jr is toegestaan en dat bedrijven verplicht zijn hun bedrijfsvoering hierop aan te passen. Een veehouderij die haar bedrijfssituatie niet tijdig heeft aangepast, handelt in strijd met het Besluit huisvesting en kan niet geacht worden nog over toestemming voor het oorspronkelijke project te beschikken. Volgens appellant kan een milieuvergunning over een bedrijfssituatie die in strijd is met het Besluit huisvesting, in het geheel geen rol spelen bij het bepalen van de ammoniakemissie in de referentiesituatie. Als de milieuvergunning wel mag worden betrokken bij het bepalen van de ammoniakemissie in de referentiesituatie dan ten hoogste voor 2199 x 1,4 kg/NH3/dier/jr = 3078,6 kg/NH3/jr, aldus appellant.

Het college stelt dat er geen aanleiding is de milieuvergunning buiten beschouwing te laten dan wel de emissie te corrigeren voor de factor uit het Besluit huisvesting. Het Besluit huisvesting laat de veehouder de keus op welke wijze hij uitvoering geeft aan de daaruit voortvloeiende verplichtingen. Het college wijst er voorts op dat de voorliggende vergunning juist ten doel heeft de nodige aanpassingen in verband met het Besluit huisvesting in de bedrijfsvoering door te voeren.

Overwegingen van de bestuursrechter 
De Afdeling bestuursrechtspraak overweegt dat de vergunning betrekking heeft op de wijziging en uitbreiding van een bestaande veehouderij. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (ABRvS 31 maart 2010, zaaknr. 200903784/1/R2) kan een Nbw-vergunning voor een uitbreiding of wijziging van een veehouderij worden verleend als de wijziging of uitbreiding van de veehouderij niet leidt tot een verhoging van de stikstofdepositie ten opzichte van de vergunde situatie op de relevante referentiedatum. De vergunde situatie op de referentiedatum kan worden ontleend aan hetgeen is vergund krachtens de Wet milieubeheer of de daaraan voorafgaande Hinderwet.

De vergunde situatie op de referentiedatum kan niet zonder meer als uitgangspunt worden genomen bij de beoordeling van de vraag of de aangevraagde situatie leidt tot een toename van stikstofdepositie, als de op de referentiedatum geldende vergunning niet meer (geheel) van kracht is (ABRvS 13 november 2013, zaaknr. 201211640/1/R2).

Als, zoals hier, na de referentiedatum een vergunning is verleend voor een activiteit die minder ammoniakemissie tot gevolg heeft dan op de referentiedatum en niet eerder een Nbw-vergunning is verleend, moet bij de beoordeling van de vraag of de aangevraagde situatie leidt tot een toename van stikstofdepositie, de stikstofdepositie door de voorgenomen activiteit worden vergeleken met die in de vergunde situatie met de laagst toegestane ammoniakemissie in de periode vanaf de referentiedatum tot de datum van het nemen van het bestreden besluit.

Tussen partijen is niet in geschil dat de milieuvergunning van 8 juli 1997 de vergunde situatie op de referentiedatum is en dat deze vergunning op 30 maart 2010 gedeeltelijk is ingetrokken. De vergunde situatie op 30 maart 2010 betrof het houden van 2199 vleesvarkens in een stalsysteem met een emissiefactor van 3 kg/NH3/dier/jr. Bij de beoordeling van de ammoniakemissie in de referentiesituatie is geen rekening gehouden met het Besluit huisvesting.

Volgens de Afdeling volgt uit de toelichting bij het Besluit huisvesting dat het is opgesteld om de emissie van ammoniak landelijk te verminderen. Het verplicht niet tot een reductie van ammoniakemissie op bedrijfsniveau. Het verplicht bedrijven hun bedrijfsvoering zodanig in te richten dat gemiddeld wordt voldaan aan de maximale emissiefactor die voor een diersoort is vastgesteld. De veehouder kan ervoor kiezen om bestaande stallen die niet voldoen, te verbouwen, maar hij kan ook de hogere emissie van de bestaande stal compenseren door een verdergaande reductie in een andere stal.

Deze varkenshouderij valt onder de IPPC-richtlijn en diende uiterlijk op 1 januari 2010 te voldoen aan de emissie-eisen van het Besluit huisvesting. De maximale emissiefactor voor vleesvarkens is daarin bepaald op 1,4 kg/NH3/dier/jr. Een bedrijfsvoering met een emissiefactor van 3 kg/NH3/dier/jr waarop de vergunde situatie op 30 maart 2010 betrekking heeft, is niet in overeenstemming met het Besluit huisvesting en behoeft dus aanpassing. De huidige aanvraag strekt ertoe een Nbw-vergunning te krijgen voor een bedrijfsvoering die voldoet aan het Besluit huisvesting. Tussen partijen is niet in geschil dat het Besluit huisvesting niet in de weg staat aan de verlening van een milieuvergunning voor de aangevraagde situatie met een totale emissie van 6570,3 kg.

Voor de oprichting van deze veehouderij is door verlening van een milieuvergunning voor de referentiedatum toestemming verleend. Die toestemming is niet geheel of gedeeltelijk vervallen door de inwerkingtreding van het Besluit huisvesting, de niet tijdige aanpassing van de bedrijfsvoering aan de emissie-eisen uit het Besluit huisvesting of de mogelijkheid tot handhavend optreden vanwege het niet voldoen aan het Besluit huisvesting. De exploitatie van het bestaande bedrijf is nog steeds aan te merken als de voortzetting van een project waarvoor voor de referentiedatum toestemming is verleend. Aan de milieuvergunning die relevant is voor de berekening van de referentiesituatie komt dus nog steeds betekenis toe.

Ook hoeft volgens de Afdeling voor het bepalen van de toegestane ammoniakemissie in de referentiesituatie geen rekening te worden gehouden met de emissiefactoren van het Besluit huisvesting, in de zin dat ervan moet worden uitgegaan dat de in de referentiesituatie vergunde veestapel wordt gehouden in stalsystemen die voldoen aan het Besluit huisvesting. Een veehouder heeft bij het aanpassen van de bedrijfsvoering aan de emissie-eisen uit het Besluit huisvesting de keuze om het bestaande stalsysteem aan te passen of om nieuwe stallen te bouwen waarbij op bedrijfsniveau gemiddeld wordt voldaan aan de emissiefactor en het niet nodig is om de bestaande stallen aan te passen. Deze keuze heeft een veehouder ongeacht of hij zijn bedrijfsvoering tijdig of te laat in overeenstemming brengt met het Besluit huisvesting. Het Besluit huisvesting verplicht niet tot het realiseren van een reductie van ammoniakemissie op bedrijfsniveau. Het Besluit huisvesting verbiedt niet een milieuvergunning te verlenen voor een bedrijfsvoering met een ammoniakemissie gelijk aan die van de bedrijfsvoering vóór aanpassing aan die eisen, als op bedrijfsniveau maar wordt voldaan aan de voorgeschreven maximale emissiefactor.

Gelet hierop oordeelt de Afdeling dat voor het bepalen van de toegestane ammoniakemissie in de referentiesituatie die ontleend wordt aan een milieuvergunning voor een bedrijfsvoering die niet voldoet aan het Besluit huisvesting, geen rekening hoeft te worden gehouden met de emissiefactoren van het Besluit huisvesting.

Uitspraak 
De Afdeling verklaart het beroep ongegrond.