ECLI:NL:RVS:2014:3920
Betreft | Bestemmingsplan gemeente Landerd |
---|---|
Datum uitspraak | 05-11-2014 |
Rechtsprekende instantie | Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State |
Proceduresoort | Eerste aanleg - meervoudig |
Trefwoorden | bestemmingsplannen, intensieve veehouderij, landbouwontwikkelingsgebied (LOG), Landerd, geur, gezondheid |
Bronnen vindplaats | Zaaknummer 201308211/1/R3 |
Conclusies voor de m.e.r. praktijk
- In plaats van een gezondheidseffectscreening kan ook een advies van de GGD worden gebruikt om gezondheidsaspecten te onderzoeken.
- Voor de maximale geurbelasting kan worden aangesloten bij de normen uit de gebiedsvisie, als deze binnen de bandbreedte van de Wet geurhinder en veehouderij blijven.
Casus
Op 20 juni 2013 heeft de raad van de gemeente Landerd het bestemmingsplan ‘Graspeel’ vastgesteld. Op 7 november 2013 heeft de raad het bestemmingsplan gewijzigd vastgesteld voor zover het betrekking heeft op ondergronds bouwen.
Het plan voorziet in actualisatie van het planologisch regime voor het landbouwontwikkelingsgebied (hierna: LOG) Graspeel binnen de gemeente Landerd.
Appellant voert aan dat de raad de resultaten van een onderzoek over de gevolgen van intensieve veehouderijen voor de volksgezondheid had moeten afwachten voordat het plan vastgesteld kon worden. Ten onrechte is het advies van de Commissie m.e.r., waarin staat dat de directe geurbelasting in de nog uit te voeren Gezondheidseffectscreening (hierna: Ges) onderzocht kan worden, niet betrokken bij de besluitvorming. Uit het GGD-advies van oktober 2013 volgt dat het bestemmingsplan leidt tot verslechtering van geur- en fijn stofsituatie. Bovendien hanteert de gemeente een te hoge geurnormen zijn mogelijke risico’s bij calamiteiten in verband met mestbewerking, -verwerking en -vergisting onvoldoende onderzocht. Door de resultaten van het GGD-onderzoek niet af te wachten, leidt het plan volgens appellant tot een onaanvaardbaar gezondheidsrisico.
Overwegingen van de bestuursrechter
De Afdeling stelt vast dat het GGD-advies dateert van voor de vaststelling van het gewijzigde plan. In het GGD-advies is vermeld dat als gevolg van een maximale invulling van het plan enige toename van de fijn stofconcentratie en het aantal geurgehinderen is te verwachten. Omdat in het plan wijzigingsbevoegdheden ten behoeve van uitbreiding van en omschakeling naar agrarische bedrijven ontbreken, concludeert het advies dat de gevolgen voor omwonenden voor geur, fijn stof en mogelijk aangehechte micro-organismen worden beperkt.
Naar aanleiding van het toetsingsadvies van de Commissie m.e.r. is een aanvulling op het plan-MER opgesteld, waarin de geurbelasting op geurgevoelige objecten als gevolg van de maximale mogelijkheden van het plan is onderzocht en waarbij aansluiting is gezocht op normen uit de gebiedsvisie. Volgens de aanvulling voldoen alle burgerwoningen aan de in de gebiedsvisie opgenomen geurnorm. De Afdeling ziet geen reden om aan te nemen dat de geurnormen te hoog zijn, omdat ze binnen de bandbreedte van artikel 6, eerste lid, onder b, van de Wet geurhinder en veehouderij blijven.
Gelet hierop heeft de raad volgens de Afdeling voldoende inzicht gegeven in de gevolgen van het plan voor luchtkwaliteit en de geursituatie.
Uitspraak
De Afdeling verklaart het beroep ongegrond.