ECLI:NL:RVS:2014:3481
Betreft | Bestemmingsplan Buitengebied Zundert |
---|---|
Datum uitspraak | 24-09-2014 |
Rechtsprekende instantie | Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State |
Proceduresoort | Eerste aanleg - meervoudig |
Trefwoorden | bestemmingsplannen, buitengebied, Zundert, intensieve veehouderij, stikstofdepositie, Commissie voor de milieueffectrapportage, Natura 2000-gebieden, water |
Bronnen vindplaats | Zaaknummer 201210299/1/R3 |
Conclusies voor de m.e.r. praktijk
- Het maximaliseren van het aantal dierplaatsen naar aanleiding van een plan-MER is niet onredelijk.
- Het bevoegd gezag kan in het plan gemotiveerd afzien van de inzet van in het MER onderzochte watermaatregelen, indien die maatregelen niet verplicht zijn in het MER.
Casus
Op 4 september 2012 heeft de raad van de gemeente Zundert het bestemmingsplan ‘Buitengebied’ vastgesteld. Dit bestemmingsplan voorziet in een planologische regeling voor het buitengebied van Zundert. Het plan is gedeeltelijk vervangen en gewijzigd door het op 25 februari 2014 vastgestelde bestemmingsplan ‘Correctieve herziening bestemmingsplan Buitengebied’.
Een appellant pleit voor vergroting van het bouwblok binnen de bestemming “Agrarisch-Boomteeltontwikkelingsgebied’ voor zijn intensieve veehouderij van 1 naar 1,5 ha., zodat hij gebruik kan maken van zijn milieuvergunning uit 2007. Hij acht het bouwverbod voor intensieve veehouderijen in artikel 4, lid 4.2, onder 4.2.1.2, onder a, van de planregels waardoor het aantal dierplaatsen niet mag worden uitgebreid, in strijd met de Verordening ruimte 2012 van de provincie Noord-Brabant.
Een andere appellant voert aan dat ten onrechte de maatregelen met betrekking tot waterkwaliteit uit het MER niet in het bestemmingsplan zijn opgenomen. Niet zou worden voldaan aan de normen van de Kaderrichtlijn water. Appellant pleit voor het instellen van een teeltvrije zone aan weerszijden van waterlichamen.
Overwegingen van de bestuursrechter
De Afdeling overweegt dat de planregeling, naar aanleiding van het plan-MER en de naar aanleiding van opmerkingen van de Commissie m.e.r. gemaakte aanvulling daarop, beoogt te voorkomen dat onbenutte vergunde milieugebruiksruimte van intensieve veehouderijen alsnog wordt benut. Uitbreiding van het bedrijf was ook onder de voorgaande verordening van de provincie niet zonder meer mogelijk. Niet is gebleken dat de raad de belangen van appellant onvoldoende heeft meegewogen.
Het plan-MER en de aanvulling daarop maakt duidelijk dat uitbreiding van intensieve veehouderij niet mogelijk is zonder een toename van stikstofdepositie op nabijgelegen Natura 2000-gebieden. De Afdeling acht het daarom redelijk dat de raad geen wijzigingsbevoegdheid heeft opgenomen die uitbreiding mogelijk maakt en dat uitbreiding van oppervlak tot maximaal 1,5 ha. alleen is toegestaan in het kader van dierenwelzijn waarbij het aantal dierplaatsen niet mag toenemen.
De Afdeling overweegt dat uit het MER en de aanvulling daarop niet blijkt dat de maatregelen voor de waterkwaliteit in het plan moeten worden opgenomen, maar dat dit onderzochte maatregelen zijn die een positief effect kunnen hebben op de waterkwaliteit. De raad heeft gemotiveerd welke maatregelen in het plan zijn opgenomen. De raad heeft gekozen voor de inzet van maatregelen in samenwerking met het waterschap om verboden of verkeerd gebruik van bestrijdingsmiddelen tegen te gaan. De door appellant voorgestelde maatregel gaat overigens verder dan de onderzochte maatregelen in het MER.
Uitspraak
De Afdeling verklaart de beroepen ongegrond, maar het plan wordt op andere gronden ten dele vernietigd.