ECLI:NL:RVS:2013:CA2895
Betreft | Revisievergunning pluimveehouderij Someren |
---|---|
Datum uitspraak | 12-06-2013 |
Rechtsprekende instantie | Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State |
Proceduresoort | Eerste aanleg - meervoudig |
Trefwoorden | pluimveehouderij, Someren, revisievergunning |
Bronnen vindplaats | Zaaknummer 201111410/1/A4 |
Conclusies voor de m.e.r. praktijk
- (Groot)ouderdieren van vleeskuikens in opfok vallen onder de categorie mesthoenders (categorieën C14 en D14 Besluit m.e.r. oud en categorie C14 Besluit m.e.r.).
NB De Commissie m.e.r. heeft hierover geadviseerd onder projectnummer 2665.
Casus
Op 16 september 2011 heeft het college van burgemeester en wethouders van Someren een revisievergunning verleend voor een agrarisch bedrijf met pluimvee te Someren. De revisievergunning is verleend voor het houden van in totaal 82.000 (groot)ouderdieren van vleeskuikens in opfok (jonger dan 19 weken), verdeeld over zeven stallen die worden voorzien van mixluchtventilatie. Ten opzichte van de onderliggende vergunning ziet de revisievergunning op een uitbreiding met 42.100 dieren, het oprichten van twee nieuwe stallen en het wijzigen van de bestaande stallen.
Appellanten voeren aan dat het college ten onrechte geen m.e.r.-beoordeling heeft gemaakt. Daartoe voeren zij aan dat het college er ten onrechte van uitgaat dat de toename van het aantal hennen onder de drempelwaarde voor het maken van een m.e.r.-beoordeling van 45.000 blijft, terwijl de uitbreiding volgens hen op 51.000 hennen ziet. Een van de appellanten voert in dit verband verder aan dat in de omgeving van de inrichting veel natuurgebieden zijn gelegen en dat het wat ammoniak betreft om een overbelaste situatie gaat. Voorts voert hij aan dat de geurbelasting toeneemt, terwijl in de omgeving veel woningen zijn gelegen.
Overwegingen van de bestuursrechter
(Groot)ouderdieren van vleeskuikens in opfok vallen onder categorie mesthoenders
In categorie 14 van onderdeel D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. (oud) is als activiteit, waarvoor bij de voorbereiding van een besluit een m.e.r.-beoordeling moet worden verricht, onder meer aangewezen: de oprichting, wijziging of uitbreiding van een inrichting voor het fokken, mesten of houden van pluimvee in gevallen waarin deze activiteit betrekking heeft op 60.000 of meer plaatsen voor mesthoenders.
De Afdeling overweegt dat (groot)ouderdieren van vleeskuikens in opfok onder de categorie mesthoenders vallen, nu deze worden gehouden ten behoeve van het voortbrengen van vleeskuikens en dus deel uitmaken van de productielijn van vleeskuikens. In het Besluit m.e.r. zoals dat sinds 1 april 2011 luidt, wordt dit bevestigd. In categorie 14 van onderdeel C staat expliciet vermeld dat tot mesthoenders behoren de in de bijlage bij de Regeling ammoniak en veehouderij (hierna: de Regeling) in categorie E3 tot en met E5 genoemde dieren. Categorie E3 ziet op (groot)ouderdieren van vleeskuikens in opfok.
Niet in geschil is dat de drempelwaarde van 60.000 voor mesthoenders niet wordt overschreden. De drempelwaarden geven derhalve geen aanleiding voor het opstellen van een m.e.r.-beoordeling.
Beoordeling aan de hand van factoren bijlage III m.e.r.-richtlijn
De inrichting waarvoor vergunning is verleend, is aan te merken als een project als bedoeld in bijlage II van de m.e.r.-richtlijn. Zoals de Afdeling heeft overwogen in de uitspraak van 23 maart 2011 dient, gelet op het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen van 15 oktober 2009, C-255/08 (Commissie tegen Nederland) door het bevoegd gezag gekeken te worden naar andere factoren als bedoeld in bijlage III van de richtlijn, die aanleiding kunnen geven tot het opstellen van een milieueffectrapport. Dat is ook het geval indien de drempelwaarden zoals genoemd in de bijlage bij het Besluit m.e.r. niet worden overschreden.
Het college stelt dat ten behoeve van de uitbreiding van de inrichting, de vergunningen voor het houden van pluimvee op vier nabijgelegen door de vergunninghouder geëxploiteerde inrichtingen zijn of zullen worden ingetrokken, zodat de ammoniakemissie per saldo afneemt. Voorts heeft het college gemotiveerd dat de geurbelasting geen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zal hebben. Het college kan zich dan ook in redelijkheid op standpunt stellen dat geen milieueffectrapport opgesteld hoefde te worden.
Uitspraak
De Afdeling verklaart het beroep van één appellant gegrond en het beroep van de andere appellant ongegrond. Zij vernietigt het besluit.