ECLI:NL:RVS:2013:849
Betreft | Bestemmingsplan bedrijfsverplaatsing Lodderlandsedijk |
---|---|
Datum uitspraak | 12-08-2013 |
Rechtsprekende instantie | Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State |
Proceduresoort | Voorlopige voorziening |
Trefwoorden | bestemmingsplannen; verplaatsing; rundveehouderij |
Bronnen vindplaats | Zaaknummer 201304647/2/R4 |
Conclusies voor de m.e.r. praktijk
- De juridische invulling van het bestemmingsplan (maximale toegestane oppervlakte gebouw en een bepaalde gebruiksregel) kan ertoe leiden dat het bestemmingsplan geen kader kan vormen voor een besluit waarmee de drempelwaarden uit een categorie van onderdeel C of D worden overschreden en dat daarom van een plan-m.e.r.-plicht geen sprake is.
Casus
Op 26 maart 2013 heeft de gemeenteraad van Westvoorne het bestemmingsplan “Bedrijfsverplaatsing Lodderlandsedijk” vastgesteld. Het plan maakt de verplaatsing mogelijk van een veehouderijbedrijf. Ook is een uitbreiding van het bedrijf voorzien van gemiddeld 24 melkkoeien met bijbehorend jongvee op de huidige locatie naar 70 melkkoeien en 36 stuks jongvee naar de nieuwe locatie.
Door een verzoekster is aangevoerd dat voor het bestemmingsplan een MER had moeten worden opgesteld.
Overwegingen van de voorzitter
De Afdeling overweegt dat het bestemmingsplan geen kader vormt voor een besluit voor de oprichting, wijziging of uitbreiding van een installatie voor het fokken, mesten of houden van rundvee, zoals is aangegeven in categorie 14 van onderdeel D van de bijlage behorende bij het Besluit m.e.r. In die categorie is aangegeven:
200 stuks melk-, kalf- of zoogkoeien ouder dan 2 jaar, 340 stuks vrouwelijk jongvee tot 2 jaar en 340 stuks melk-, kalf- en zoogkoeien ouder dan 2 jaar en vrouwelijk jongvee tot 2 jaar. Het bestemmingsplan stelt geen kader voor een besluit voor een activiteit waardoor deze drempelwaarden worden overschreden. De Afdeling wijst daartoe op de maximaal toegestane oppervlakte voor de rundveestal in het bestemmingsplan en de in het bestemmingsplan opgenomen gebruiksregel dat andere bedrijfsgebouwen niet mogen worden gebruikt voor het stallen van vee.
Verder overweegt de Afdeling dat verzoekster niet heeft onderbouwd dat er (in weerwil van de uitkomsten van de diverse onderzoeken van de verschillende milieuaspecten) desondanks sprake is van bijzondere omstandigheden waardoor geoordeeld zou moeten worden dat het plan een kader vormt voor een besluit voor een activiteit die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kan hebben.
NB In artikel 3.2.1 van de planregels is vastgelegd dat de rundveestal, inclusief melkstal, tanklokaal en machinekamer, een maximale goothoogte van 5 meter, een maximale bouwhoogte van 9 meter en een maximale totaaloppervlakte van 1.200 m2 bruto vloeroppervlak mocht hebben.
NB De hiervoor vermelde tweede overweging van de Afdeling ziet in feite op activiteiten onder de (indicatieve) drempelwaarden. Voor die activiteiten moet volgens artikel 2 lid 5 Besluit m.e.r. worden beoordeeld of op grond van de selectiecriteria uit bijlage III van de m.e.r.-richtlijn kan worden uitgesloten dat deze activiteiten belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben. Als die activiteiten belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben, dan moet een besluit-m.e.r.-beoordeling worden uitgevoerd. Artikel 2 lid 5 Besluit m.e.r. heeft ook consequenties voor het bepalen van de plan-m.e.r.-plicht. Als de activiteiten onder de (indicatieve) drempelwaarden belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben, dan geldt voor het in het Besluit m.e.r. aangewezen plan dat het kader vormt voor de aangewezen besluiten voor deze activiteiten een plan-m.e.r.-plicht. In dit geval hebben de activiteiten onder de drempelwaarden van categorie 14 van onderdeel D geen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, waardoor in zoverre geen sprake is van een plan-m.e.r.-plicht voor het bestemmingsplan.
Zie voor een vergelijkbare situatie de Afdelingsuitspraak van 21 augustus 2013, zaaknr. 201207901/1/R1, over het bestemmingsplan “Motorcross Zaarderheiken”. Ter bepaling of sprake is van een plan-m.e.r.-plicht komt de Afdeling tot de conclusie dat de drempelwaarden van categorie 43 van onderdeel D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. niet worden overschreden. De Afdeling wijst er verder op dat nu de bedoelde drempels indicatieve waarden zijn, de gemeenteraad zich ervan moet vergewissen of de aanleg van het motorcrossterrein ook beneden de drempel geen aanzienlijke milieugevolgen kan hebben. De gemeenteraad moet dit ook motiveren. De gemeenteraad acht het op grond van de selectiecriteria uit bijlage III van de m.e.r.-richtlijn uitgesloten dat de met het plan voorziene ontwikkeling belangrijke nadelige gevolgen kan hebben voor het milieu. Appellant heeft geen feiten of omstandigheden aangevoerd die twijfel oproepen over het standpunt van de gemeenteraad. De Afdeling oordeelt dat de gemeenteraad terecht geen aanleiding heeft gezien voor het opstellen van een plan-MER.
Uitspraak
De Voorzitter wijst de verzoeken af.