ECLI:NL:RVS:2013:1214

Betreft Jachtschietcentrum de Berkenhorst
Datum uitspraak 25-09-2013
Rechtsprekende instantie  Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Proceduresoort Eerste aanleg - meervoudig
Trefwoorden Natuurbeschermingswet, vergunningen
Bronnen vindplaats

Zaaknummer 201201701/1/R2

Conclusies voor de m.e.r. praktijk

  • Een passende beoordeling hoeft niet te worden verricht of gecontroleerd door een onafhankelijke instantie. Zo’n eis vloeit niet voort uit artikel 19f Nbw 1998 of artikel 6 lid 3 Habitatrichtlijn.
  • Bij de beoordeling van de cumulatie van effecten zoals bedoeld in artikel 19f lid 1 Nbw 1998, kunnen onzekere toekomstige gebeurtenissen buiten beschouwing blijven.
  • Een activiteit waarbij geen fysieke ingreep in natuurlijk milieu of landschap plaatsvindt, is geen project in de zin van artikel 19d Nbw 1998. Zij behoeft niet te worden betrokken bij de beoordeling van cumulatieve effecten van plannen en projecten zoals bedoeld in artikel 19f lid 1 Nbw 1998.
  • Een autonome verkeerstoename, het laag overvliegen van defensievliegtuigen en het uitvoeren van schietoefeningen door defensie zijn geen projecten in de zin van artikel 19d Nbw 1998.

Casus

Bij besluit van 27 september 2010 hebben gedeputeerde staten van Gelderland aan de vereniging Vereniging Nationaal Jachtcentrum de Berkenhorst een vergunning op grond van artikel 19d lid 1 Natuurbeschermingswet 1998 verleend. Deze vergunning is verleend voor de wijziging en uitbreiding van het jachtschietcentrum ‘Berkenhorst’ te Elspeet.

Appellanten voeren over de passende beoordeling meerdere grieven aan. Zo zou ten onrechte geen rekening zijn gehouden met de cumulatieve effecten van verscheidene andere projecten. Verder zou de passende beoordeling ten onrechte niet zijn uitgevoerd of gecontroleerd door een onafhankelijke instantie.

Overwegingen van de bestuursrechter
De Afdeling overweegt dat een passende beoordeling, met inbegrip van mogelijke cumulatieve effecten, niet behoeft te worden verricht of gecontroleerd door een onafhankelijke instantie. Artikel 19f lid 1 Nbw 1998 eist dit niet. Deze eis bestaat ook niet op grond van artikel 6 lid 3 Habitatrichtlijn. De Afdeling wijst op het arrest van het Hof van Justitie van 7 september 2004, C-127/02 (Kokkelvisserij). Uit dit arrest volgt dat objectieve wetenschappelijke gegevens aan een passende beoordeling als bedoeld in artikel 6 lid 3 Habitatrichtlijn ten grondslag moeten worden gelegd. Het arrest verbiedt niet dat een door de vergunningaanvrager gekozen deskundige een passende beoordeling uitvoert. De Afdeling wijst verder op haar uitspraak van 9 december 2009, zaaknr. 200805338/1/R2, r.o. 2.6.2, waarin zij dit eerder heeft overwogen.

De Afdeling overweegt dat de beoordeling van cumulatieve effecten zoals is vereist in artikel 19f lid 1 Nbw 1998, uitsluitend de effecten van de aangevraagde activiteiten en van andere projecten of plannen betreft. Onzekere toekomstige gebeurtenissen kunnen hierbij buiten beschouwing blijven (uitspraak van de Afdeling van 9 december 2008, zaaknr. 200805338/1/R2, r.o. 2.6.2).

De Afdeling overweegt dat het realiseren van een project een fysieke ingreep in het natuurlijke milieu of het landschap inhoudt, zoals de uitvoering van bouwwerken of de totstandbrenging van andere installaties of werken. Bij een autonome verkeerstoename, het laag overvliegen van defensievliegtuigen en het uitvoeren van schietoefeningen door defensie vindt een dergelijke ingreep niet plaats. Daarom mochten gedeputeerde staten afzien van een onderzoek naar de cumulatieve effecten van deze activiteiten.

Uitspraak
De Afdeling verklaart de beroepen ongegrond.

NB Ook in andere uitspraken heeft de Afdeling geoordeeld dat onzekere toekomstige gebeurtenissen bij de beoordeling van cumulatieve effecten buiten beschouwing mogen blijven. Zie bijvoorbeeld ABRS 4 mei 2011, zaaknrs. 200901310/1/R2 en 200901311/1/R2  en ABRS 14 november 2012, zaaknr. 201104173/1/A4.

NB Zie over het projectbegrip ook de uitspraak van 27 december 2012, zaaknr. 201111811/1/A4. De Afdeling overweegt dat het uitvoeren van strandexcursies met een strandbus op het Noordzeestrand van Terschelling geen project maar het verrichten van een andere handeling behelst. Er is geen sprake van een fysieke ingreep in de natuur of het landschap. Voor de uitleg van het projectbegrip uit de Habitatrichtlijn wordt verwezen naar de uitspraak van 31 maart 2010, zaaknr. 200903784/1/R2. In die uitspraak overweegt de Afdeling dat voor die uitleg aansluiting moet worden gezocht bij het projectbegrip uit de m.e.r.-richtlijn. Over dat projectbegrip heeft het Hof van Justitie geoordeeld dat de vernieuwing van een bestaande vergunning voor de exploitatie van een vliegveld en de verlenging van een bestaande exploitatievergunning voor een plaats voor het begraven van afvalstoffen, zonder dat sprake is van werken of ingrepen die de materiële toestand van de plaats veranderen, niet onder dit projectbegrip worden begrepen (HvJ EU 17 maart 2011, C-275/09 en HvJ EU 19 april 2012, C-121/11).

Zie ook ABRS 27 juni 2012 (zaaknr. 201101874/1/A4). Hierin is geoordeeld dat de wijziging van het gebruik van een bestaand spoor, waarbij geen spoor wordt aangelegd, geen project is in de zin van de m.e.r.-richtlijn. Het gaat immers niet om werken of ingrepen die de materiële toestand van de plaats veranderen.

In haar uitspraak van 6 maart 2013, zaaknr. 201113007/1/A4 overweegt de Afdeling dat het voor ontsluitingsverkeer opentellen van een bestaande, verharde weg geen project is in de zin van artikel 19d lid 1 Nbw 1998. Het betreft een andere handeling.

Zie verder ABRS 1 mei 2013, zaaknr. 201011080/1/A4 over de Nbw-vergunning voor een agrarisch bedrijf te Winterswijk-Meddo. De activiteit waarvoor een Nbw-vergunning is aangevraagd, behelst enkel een wijziging van het veebestand in de bestaande stallen. De Afdeling overweegt dat ook hier geen fysieke ingreep plaatsvindt. De activiteit behelst dan ook geen project in de zin van de Nbw, maar een andere handeling.