ECLI:NL:RVS:2012:BY4377
Betreft | Bestemmingsplan De Nobel te Leiden |
---|---|
Datum uitspraak | 28-11-2012 |
Rechtsprekende instantie | Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State |
Proceduresoort | Eerste aanleg - meervoudig |
Trefwoorden | bestemmingsplannen, m.e.r.-beoordeling, Leiden, vormvrije m.e.r.-beoordeling, stedelijke ontwikkelingsprojecten, m.e.r.-richtlijn, bijlage III |
Bronnen vindplaats | Zaaknummer 201112213/1/R4 |
Conclusies voor de m.e.r. praktijk
- Wanneer in een zienswijzennota en verweerschrift reeds aandacht wordt besteed aan omgevingsaspecten die in een m.e.r.-beoordelings-procedure aan bod zouden moeten komen, lijkt dit onder omstandigheden als een vormvrije m.e.r.-beoordeling te kunnen doorgaan.
NB1 In casu speelt hierbij wel een rol dat de activiteit ruim onder de ‘drempelwaarde’ van D 11.2 blijft.
NB2 Zie voor een andere uitspraak over een "stedelijk ontwikkelingsproject" ABRvS 19 december 2012, zaaknr. 201201154/1/R4.
Casus
Op 27 september 2011 heeft de gemeenteraad van Leiden het bestemmingsplan “de Nobel” vastgesteld. Het betreft het juridisch-planologische kader van het muziekcentrum De Nobel. Hiertegen heeft de exploitant van de discotheek/danssalon In Casa beroep ingesteld. Hij voert onder andere aan dat er een MER had moeten worden opgesteld ten behoeve van het plan.
Overwegingen van de bestuursrechter
De Afdeling zet eerst de toepasselijke wetgeving uiteen. Artikel 2, lid 5, van het Besluit mer zoals dat geldt sinds 1 april 2011 komt hierbij onder meer aan de orde: “(…) Voor zover in de bijlage, onderdeel D, bij een categorie van activiteiten categorieën van gevallen zijn aangegeven, geldt de verplichting tot het toepassen van de artikelen 7.16 tot en met 7.19 van de Wet milieubeheer:
a. in zodanige gevallen en
b. in overige gevallen waarin op grond van selectiecriteria als bedoeld in bijlage III bij de EEG-richtlijn milieu-effectbeoordeling (Richtlijn 85/337/EEG van de Raad van 27 juni 1985 betreffende de milieueffectbeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten (PB 1985 L 175)) niet kan worden uitgesloten dat de activiteit belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kan hebben.”
Dan wordt bezien of het project onder D 11.2 (stedelijke ontwikkelingsprojecten met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen) valt. Kolom 2 geeft aan “voor zover deze activiteit betrekking heeft op een oppervlakte van 100 ha of meer, een aaneengesloten gebied en 2.000 of meer woningen omvat, of een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer.” Hetgeen in het onderhavige plan mogelijk wordt gemaakt valt daar ruim onder. In de zienswijzennota en het verweerschrift is toegelicht dat bij de voorbereiding van het plan alle omgevingsaspecten aan bod zijn gekomen die in het kader van een MER ook aan bod dienen te komen en dat op grond hiervan wordt uitgesloten dat de activiteit belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kan hebben. Appellant heeft geen feiten of omstandigheden aangevoerd in verband waarmee, ondanks het feit dat de omvang van het project ruim onder de drempelwaarde blijft, ook bij het niet overschrijden van de drempelwaarde toch een m.e.r.-beoordeling had moeten worden gemaakt en derhalve evenmin dat er factoren zijn in verband waarmee toch een MER had moeten worden gemaakt.
Uitspraak
De Afdeling verklaart het beroep (ook wat betreft de andere gronden, die hier niet zijn opgenomen) ongegrond.