ECLI:NL:RVS:2012:BX8982

Betreft Bestemmingsplan Weenapoint
Datum uitspraak 03-10-2012
Rechtsprekende instantie  Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Proceduresoort Eerste aanleg - meervoudig
Trefwoorden bestemmingsplannen, ruimtelijke ordening, maximale mogelijkheden, Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), plan-m.e.r., vergunningen
Bronnen vindplaats

Zaaknummer 201201850/1/R4

Conclusies voor de m.e.r. praktijk

  • In uitzonderlijke omstandigheden kan bij het bepalen van de maximale mogelijkheden van een bestemmingsplan dat wat met een wijzigingsbevoegdheid mogelijk wordt gemaakt buiten beschouwing worden gelaten. Wat mogelijk is zonder wijzigingsbevoegdheid moet dan wel realistisch worden gevonden.

Opm. Het totaal aan mogelijkheden in een gebied wordt in kaart gebracht in een plan-MER en vervolgens wordt het plan gefaseerd uitgewerkt. Overkoepelende effecten van verschillende m.e.r.-activiteiten worden in het plan-MER beschreven en het plan-MER wordt ook gebruikt ter onderbouwing van het eerste bestemmingsplan. Let op: Dit laat onverlet dat een samenhangende activiteit in zijn totaliteit in beeld moet komen. Maar de verdere fasen kunnen dan wellicht minder gedetailleerd. Een plan-MER ondersteunt dus bij gefaseerd uitvoeren van projecten.

NB 1 De Commissie heeft over het MER voor het bestemmingsplan Weenapoint geadviseerd (P 2430). Over de onderliggende structuurvisie Rotterdam Central District is geadviseerd in P 2245.

NB 2 Zie ook de uitspraak over de omgevingsvergunning van Weenapoint met zaaknummer 201206364/1/R4. (De uitspraken zijn onder het recht van voor 1 juli 2010 (modernisering m.e.r.) gedaan. Waarschijnlijk zouden ze niet anders zijn onder het nieuwe recht.

Casus

In twee verschillende uitspraken van dezelfde datum heeft de Afdeling bestuursrechtspraak zowel het bestemmingsplan Weenapoint als de omgevingsvergunning voor het bouwen van een kantoorgebouw op Weena 750 te Rotterdam in stand gelaten.

Het bestemmingsplan Weenapoint is op 24 november 2011 door de gemeenteraad van Rotterdam vastgesteld en ziet op de herontwikkeling van het kantorencomplex Weenapoint bij het station Rotterdam Centraal. Weenapoint is niet de enige ontwikkeling in die omgeving. Het is onderdeel van het grotere plan Rotterdam Central District (RCD) waarvoor eerder een plan-MER is opgesteld. Tegen het voorliggende plan Weenapoint heeft Groothandelsgebouwen N.V. beroep ingesteld. Groothandelsgebouwen N.V. is eigenaar van het Groot Handelsgebouw, dat zich aan het stationsplein van Rotterdam Centraal bevindt.

Beroepsgronden in verband met m.e.r.
Ontvankelijkheid
De raad voert aan dat de beroepsgrond over de MER niet-ontvankelijk moet zijn omdat deze beroepsgrond niet in de zienswijzeprocedure, maar pas in beroep is aangevoerd.

Samenhang
Appellant voert aan dat het besluit-MER voor het bestemmingsplan Weenapoint op het hele gebied Rotterdam Central District (RCD) had moeten zien, omdat Weenapoint onderdeel is van het project RCD. De raad meent dat in het besluit-MER juist duidelijk de relatie is gelegd met het overkoepelende plan-MER voor RCD.

Maximale mogelijkheden
Voorts ziet het MER volgens appellant niet op de maximale mogelijkheden (110.000 m2) die het bestemmingsplan biedt. Het plan biedt ruimte voor 80.000 m2 kantoor plus 24.000 m2 recreatieve voorzieningen. In het MER zijn, volgens appellant, een businessvariant met 80.000 m2 kantoor of een leisurevariant met 40.000 m2 kantoor plus 25.000 m2 recreatieve voorzieningen onderzocht. Er kunnen volgens appellant op grond van het bestemmingplan meer vierkante meters worden ingevuld.

Volgens de raad zijn wel de maximale mogelijkheden van het plan in het besluit-MER (thans project-MER genoemd) onderzocht en is gebleven binnen de maximale oppervlakte voor kantoorfuncties. De leisurevariant bevatte de door appellant genoemde oppervlaktes en daarnaast 37.000 m2 voor woningen en 8.000 m2 voor overige voorzieningen. De businessvariant bevatte de door appellant genoemde oppervlaktes plus 22.000 m2 voor woningen en 8.000 m2 voor overige voorzieningen. De variant die is gekozen valt volgens de raad ook binnen deze mogelijkheden. Tevens voert de raad aan dat de Commissie m.e.r. heeft geoordeeld dat het besluit-MER een kwalitatief goed MER is en dat de essentiële informatie aanwezig is om het plan te beoordelen.

Overige (gerelateerde) beroepsgronden
Berekening ritgeneratie
Daarnaast is er volgens appellant niet zorgvuldig berekend hoeveel ritten er ontstaan. Dit is berekend aan de hand van het aantal functies en niet het aantal parkeerplaatsen. Daardoor zijn de parkeerplaatsen die niet aan de functie kantoor zijn toebedacht niet meegeteld.
Volgens de raad zijn de parkeerplaatsen die niet aan een andere functie zijn toebedeeld, aan de functie kantoren toebedeeld en wel meegeteld.

Aantal parkeerplaatsen
Appellant meent dat het aantal parkeerplaatsen dat wordt gerealiseerd onvoldoende is. Er is ook een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om bovengronds parkeren mogelijk te maken wanneer er sprake is van een financieel onhaalbaar plan. Dit is, volgens appellant, in strijd met het streven naar ondergronds parkeren. Bovendien vindt appellant het onduidelijk wanneer er sprake is van een financieel onhaalbaar plan.
De raad voert tegen het argument van het aantal parkeerplaatsen het relativiteitsvereiste aan. Dat wil zeggen dat wanneer een norm niet is geschreven ter bescherming van de belangen van de appellant, appellant deze grond niet mag aanvoeren. Appellant beschikt volgens de raad over voldoende eigen parkeerplaatsen, waardoor het toestaan van bovengronds parkeren voor het betreffende plan niet leidt tot overlast bij appellant. Verder is de wijzigingsbevoegdheid om bovengronds parkeren toe te staan een uiterste mogelijkheid die waarschijnlijk niet nodig zal zijn.

Nut en noodzaak
Volgens appellant is er te weinig behoefte aan het kantorencomplex dat mogelijk wordt gemaakt door het bestemmingsplan. Hiervoor verwijst appellant naar het rapport Buck dat het rapport Tordoir dat door de raad is opgesteld, weerspreekt.
Voor de behoefte aan nieuwe kantoorruimte verwijst de raad naar het rapport Tordoir. De raad voert ook aan dat er reeds overeenkomsten zijn getekend tussen initiatiefnemer van het kantorencomplex en bedrijven die kantoorruimte willen huren.

Overwegingen van de bestuursrechter

M.e.r.
Ontvankelijkheid
De Afdeling oordeelt dat de beroepsgrond over MER later mag worden aangevoerd als het betreffende onderdeel van het besluit al in de zienswijze naar voren is gebracht.

Samenhang
De Afdeling oordeelt dat er een plan-MER is opgesteld voor het RCD en dat er dus een MER is opgesteld voor de gehele activiteit.

Maximale mogelijkheden
Er zijn in het MER verschillende invulopties onderzocht. In grote lijnen waren er twee varianten: een businessvariant en een leisurevariant. De variant die appellant voorstelt heeft een kleinere verkeersaantrekkende werking dan de leisurevariant uit het besluit-MER omdat de kantoorfunctie de minst verkeersaantrekkende functie is. Daarmee is voldaan aan de eis om de maximale mogelijkheden te onderzoeken. Bovendien is in het besluit-MER bij de leisurevariant rekening gehouden met een casino, wat een grote verkeersaantrekkende werking zou hebben. In het uiteindelijke bestemmingsplan is het casino niet toegestaan.

Overige beroepsgronden
Berekening ritgeneratie
De Afdeling oordeelt dat de berekening die in het MER is gehanteerd voor de ritgeneratie op basis van het aantal parkeerplaatsen wel correct is. Er zijn zowel parkeerplaatsen aan de kantoorfunctie toebedeeld als functies aan alle parkeerplaatsen aan . Voor de kantoorfunctie is een ritgeneratie van 2,7 ritten per parkeerplaats gehanteerd.

Aantal parkeerplaatsen
Omdat appellant een kantorencomplex heeft vlakbij het perceel waarvoor het bestemmingsplan geldt, is het aannemelijk dat appellant overlast kan ervaren door een hoge parkeerdruk. De Afdeling behandelt deze grond wel en acht de relativiteitsvereiste van de Chw een onterecht argument. De Afdeling oordeelt dat de raad heeft aangetoond dat het aantal parkeerplaatsen dat is gepland, voldoende is voor het te realiseren plan. De wijzigingsbevoegdheid voor bovengronds parkeren is afhankelijk gesteld van de voorwaarde dat het ondergronds parkeren naar het oordeel van het college financieel onhaalbaar blijkt. Deze bepaling biedt volgens de Afdeling voldoende rechtszekerheid. Tevens oordeelt de Afdeling dat het niet onredelijk is dat er wordt afgeweken van ondergronds parkeren als de bijzondere omstandigheid zich voordoet dat ondergronds parkeren financieel onhaalbaar is.

Nut en noodzaak
De Afdeling oordeelt dat het onderzoeksrapport van Tordoir niet zodanige leemtes bevat dat de raad het rapport niet ter onderbouwing van de kantoorbehoefte had mogen gebruiken. Verschillen tussen de door beide partijen aangevoerde rapporten komen door een verschillende visie op de prijselasticiteit, de invloed van flankerend beleid en de groei van het aandeel van Rotterdam in de stedelijke, regionale en bovenregionale vraag naar kantoorruimte.

Uitspraak
De Afdeling verklaart het beroep tegen het bestemmingsplan Weenapoint ongegrond.