ECLI:NL:RVS:2011:BP0566

Betreft Amstelkwartier Binnendijks
Datum uitspraak 12-01-2011
Rechtsprekende instantie  Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Proceduresoort Eerste aanleg - meervoudig
Trefwoorden stedelijke ontwikkeling, Amsterdam, woningbouw, aaneengesloten gebied, actualiteit, m.e.r.-beoordelingsplicht
Bronnen vindplaats

Zaaknummer 200901660/1/M3
Toets 2011, 1 (p. 30)

Conclusies voor de m.e.r. praktijk

  • Niet alleen een ouder MER maar ook de uitkomst van een oudere m.e.r.-beoordeling kan in een besluitvormingsprocedure worden gebruikt mits de omstandigheden niet aanmerkelijk zijn gewijzigd.

Casus

Op 27 januari 2009 heeft het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland het door de raad van de gemeente Amsterdam vastgestelde bestemmingsplan "Amstelkwartier Binnendijks" goedgekeurd. Het plangebied uit dit bestemmingsplan maakt deel uit van het gebied Overamstel. Voor dit gebied wordt een stedenbouwkundig programma ontwikkeld, waarvan een groot deel bestaat uit woningen (minder dan 4.000). De omvang van het programma komt uit boven de 250.000 m2.
Volgens de appellant had een MER moeten worden gemaakt of had beter moeten worden gemotiveerd waarom geen MER hoefde te worden gemaakt. Hij voert de omvang van het project, de omvorming van de A2 en de aanleg van een nieuwe oost-westverbinding aan.

Het college stelt dat op grond van zowel het aantal woningen als de oppervlakte een m.e.r.-beoordeling moest worden gemaakt, maar niet direct een MER. In het kader van de Visie Overamstel is onderzocht of vanwege bijzondere omstandigheden, waaronder de ruimtelijke ontwikkeling van Overamstel, een MER moet worden gemaakt. Met toepassing van art. 7.8d, eerste lid, Wm heeft de gemeenteraad op 23 november 2005 de Beoordelingsnotitie Milieueffectrapportage Overamstel vastgesteld, waarin wordt geconcludeerd dat geen MER hoeft te worden gemaakt. Omdat niet is gebleken van een aanzienlijke wijziging van de omstandigheden bestond in verband met het bestemmingsplan Amstelkwartier Binnendijks geen aanleiding tot actualisering van de gemaakte milieueffectbeoordeling.

Overwegingen van de bestuursrechter
Volgens de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State blijkt uit de totstandkominggeschiedenis van de betreffende bepaling dat de zinsnede "in een aaneengesloten gebied" in categorie 11.1 van de onderdelen C en D, betekent dat projecten niet mogen worden gesplitst om deelprojecten met een aantal te bouwen woningen lager dan de drempelwaarden te verkrijgen. Overamstel is weliswaar zo’n aaneengesloten gebied, maar appellant heeft niet aannemelijk gemaakt dat wat betreft het aantal te bouwen woningen of de oppervlakte van het aan te leggen bedrijventerrein een plicht bestond tot het maken van een MER.

Daarnaast vindt de Afdeling dat het om te vormen deel van de A2 niet in het plangebied ligt. Omdat het onderhavige bestemmingsplan niet ziet op deze activiteit, bestond geen verplichting om vanwege deze activiteit een MER te maken.

Ten aanzien van de aanleg van de oost-westverbinding, waarvan een klein deel in het plangebied ligt, heeft het college volgens de Afdeling onweersproken gesteld dat deze weg uit twee rijstroken bestaat in plaats van vier of meer rijstroken als bedoeld in de categorieën 1.2 en 1.3 van het Besluit m.e.r., zodat ook vanwege de aanleg van de oost-westverbinding geen MER hoeft te worden gemaakt.

Tot slot blijkt uit de m.e.r.-beoordeling van 23 november 2005, waarin wordt geconcludeerd dat geen MER hoeft te worden gemaakt, dat de raad rekening heeft gehouden met de in bijlage III bij de Europese m.e.r.-richtlijn aangegeven criteria. De appellant heeft niet aannemelijk gemaakt dat de omstandigheden sindsdien aanmerkelijk zijn gewijzigd. Het college kon op basis van de genoemde m.e.r.-beoordeling concluderen dat bij het onderhavige bestemmingsplan geen MER hoefde te worden gemaakt.

Uitspraak
De m.e.r.-beroepsgronden worden niet gehonoreerd, maar die inzake het aspect luchtkwaliteit wel. Toch ziet de Afdeling aanleiding om de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten.