ECLI:NL:RVS:2011:BO9805

Betreft Bestemmingsplan Nesselande
Datum uitspraak 05-01-2011
Rechtsprekende instantie  Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Proceduresoort Eerste aanleg - meervoudig
Trefwoorden bestemmingsplannen, recreatievoorzieningen, jachthavens, landschap
Bronnen vindplaats

Zaaknummer 201006688/1/R1

Conclusies voor de m.e.r. praktijk

Dat een (ontwerp)bestemmingsplan afwijkt van het voorontwerpbestemmingsplan maakt niet dat een MER dat uitging van dat voorontwerp niet aan de vaststelling van het bestemmingsplan ten grondslag kan worden gelegd. Hiervoor is wel nodig dat gekeken wordt of

  • de wijziging substantieel is en
  • of deze op zichzelf significante gevolgen heeft
  • en of het MER (dan) ook daarop ziet.

NB Het kan daarom heel verstandig zijn om in een MER van ruimere mogelijkheden uit te gaan dan het voornemen op dat moment. Er kan immers altijd een wijziging in het programma plaatsvinden. Om daarop in te spelen kan het MER, zoals in het geval ‘Nesselande’, van een 10% hoger programma uitgaan. Zie voor het advies van de Commissie m.e.r. project 1901.

Casus

Op 29 april 2010 is door de gemeenteraad van Rotterdam het Bestemmingsplan “2e herziening Nesselande” vastgesteld. Het herzieningsplan voorziet in de realisering van een recreatiegebied aan de Zevenhuizerplas, waarbinnen onder meer een hotel, een teleskibaan en een jachthaven mogelijk worden gemaakt. In het plan de mogelijkheid opgenomen om de voorziene jachthaven op termijn uit te breiden van 100 ligplaatsen tot ongeveer 180.
Het MER is opgesteld ten behoeve van het voorontwerp van het bestemmingsplan. Appellanten betogen onder meer dat het ontwerp zodanig afwijkt van het voorontwerp dat het MER niet aan de besluitvorming ten grondslag had mogen liggen. Zo zou onder meer het bouwvolume van het voorziene hotel vergroot zijn (van 15.000 naar 18.000 m²). De gemeenteraad verweert zich door te stellen dat in het MER weliswaar het bouwvolume uit het voorontwerp is onderzocht, maar dat tevens de invloed van het ophogen van het programma met 10% is beoordeeld. Dit leidt volgens het MER niet tot significante effecten. Ook zou het voorziene hotel vanwege de grootte niet passen in de landelijke omgeving.

Overwegingen van de bestuursrechter
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State overweegt dat voor de vaststelling van het bestemmingsplan (inclusief de wijzigingen ten opzichte van het voorontwerp) wel van het MER kon worden uitgegaan, omdat:

  • de gemeenteraad in het MER is uitgegaan van een ophoging van het programma van 10%;
  • uit het MER blijkt dat daarvan geen significante effecten zijn te verwachten (het leidt namelijk niet tot significant meer bezoeken aan het Oeverpark en dit heeft geen effecten op het gebied van externe veiligheid, energie en water).

Daarbij komt nog dat de bouwmogelijkheden ter plaatse van het voorziene hotel ten opzichte van het voorontwerpherzieningsplan weliswaar zijn verruimd, maar dat ter compensatie de bouwmogelijkheden op de aangrenzende zuidelijke locaties zijn ingeperkt.
Appellant kon niet aannemelijk maken dat de verhoging van het maximale bruto vloeroppervlak van het voorziene hotel zal leiden tot een dusdanige ophoging van dit programma dat niet meer van het MER kon worden uitgegaan.
Voor zover appellant betoogt dat het hotel afbreuk doet aan het karakter van het gebied, wordt verwezen naar het MER. Hieruit blijkt dat vanaf de overzijde van de Zevenhuizerplas het hotel zichtbaar zal zijn, omringd door groen. Het is volgens het MER een landmark. Dat het hotel daarmee afwijkt van andere hogere bebouwing, is een bewuste keuze van de gemeenteraad. En die keuze kon de gemeenteraad in redelijkheid maken.

Uitspraak
De beroepen zijn ongegrond.