ECLI:NL:RVS:2010:BK9010

Betreft Verdieping Westerschelde
Datum uitspraak 13-01-2010
Rechtsprekende instantie  Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Proceduresoort Eerste aanleg - meervoudig
Trefwoorden Westerschelde, natuur, verdieping, vaargeul, vaarwegen, water
Bronnen vindplaats

Zaaknummer 200806565/1/R1

Conclusies voor de m.e.r. praktijk

  • Het Tracébesluit is geen plan in de zin van art. 19j Nb-wet. Dit betekent dat bij de verlening van het Tracébesluit het toetsingskader van de Nb-wet niet betrokken hoeft te worden. Wel moet bekeken worden of de Nb-wet de uitvoerbaarheid van het Tracébesluit in de weg staat.

NB het betreft samengevoegde zaken 200806565/1/R1, 200903364/1/R1, 200903365/1/R1 en 200903367/1/R1

Casus

De staatssecretaris van V&W heeft in overeenstemming met de minister van VROM het Tracébesluit “Verruiming vaargeul Westerschelde” vastgesteld. Hiermee wordt mogelijk gemaakt dat de vaargeul van de Westerschelde wordt verdiept, waarbij ten minste vijf miljoen m3 grond wordt verzet. Het gaat daarbij om het gehele in Nederland gelegen traject van de Westerschelde, zijnde 66 km van de Belgisch/Nederlandse grens tot nabij Vlissingen. De vaargeul kan op basis van dit besluit gedurende vijf jaar op de benodigde diepte en breedte gehouden worden.

Om dit Tracébesluit uit te voeren zijn de volgende vier besluiten genomen:

  • een vergunning op grond van de Ontgrondingenwet;
  • een vergunning op grond van de Wet beheer rijkswaterstaatswerken;
  • een vergunning op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 (Nb-wet);
  • een ontheffing op grond van de Flora- en faunawet.

Met betrekking tot deze besluiten is direct verzocht om een voorlopige voorziening. De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft deze voorlopige voorziening op 28 juli 2009 getroffen en daarmee de werking van de besluiten (Tracébesluit en uitvoeringsbesluiten) geschorst. Klik voor een samenvatting hiervan hier. De uitspraak heeft tot veel (politieke) commotie en onenigheid met Vlaanderen geleid.

Op 13 januari 2010 is uitspraak gedaan in de bodemprocedure. De organisaties die om de voorlopige voorziening hebben verzocht, zoals de Vogelbescherming en de Zeeuwse Milieufederatie, hebben hun beroep ingetrokken. Hierdoor blijft het ongewis of andere beroepsgronden met name over de Nb-wet-vergunning tot een ander oordeel van de Afdeling hadden geleid.

Enkele appellanten zijn overgebleven. Deze hebben onder meer aangevoerd dat geen zekerheid bestaat dat de natuurlijke kenmerken van Natura 2000-gebied “Westerschelde & Saeftinghe” niet worden aangetast. Als deze toch worden aangetast, is de vrees dat deze aantasting gecompenseerd zal worden door ontpoldering van de Everingepolder, waar het bedrijf van één van de appellanten is gevestigd. Verder is aangevoerd dat de verruiming van de vaargeul leidt tot extra aanvoer van slib, waardoor de natuurwaarden van het Verdronken Land van Saeftinghe worden aangetast. Ook kan betwijfeld worden of voldaan wordt aan de waterkwaliteitseisen. Mogelijk leidt de verruiming van de vaargeul tot het dichtslibben van het haventje van één van de appellanten.

Overwegingen van de bestuursrechter
Het Tracébesluit is geen plan in de zin van art. 19j Natuurbeschermingswet 1998 (Nb-wet). Bij de verlening van het Tracébesluit hoeft het toetsingskader van de Nb-wet dan ook niet betrokken te worden. Wel moet bekeken worden of de Nb-wet de uitvoerbaarheid van het Tracébesluit in de weg staat.

Tussen de partijen is niet in geschil dat volgens de rapporten die ten grondslag liggen aan de besluiten, de verruiming van de vaargeul niet leidt tot significante effecten. Als er geen significante effecten optreden, hoeft ook niet gecompenseerd te worden. Appellant heeft niet aannemelijk gemaakt dat de effecten zo onzeker zijn dat op voorhand geconcludeerd moest worden dat geen Nb-wet-vergunning verleend kon worden in verband met deze onzekerheid. Verder wordt in het Tracébesluit de ontpoldering van de Everingepolder niet mogelijk gemaakt, zodat daar op dit moment niet voor gevreesd hoeft te worden.

Uit het MER blijkt dat geen significante effecten op de waterkwaliteit worden verwacht. In beroep is niet gemotiveerd waarom dit wel het geval zou zijn. Ditzelfde geldt voor de beroepsgrond dat extra aanvoer van slib de natuurwaarden van het Verdonken Land van Saeftinghe aantast. Dit is niet nader gemotiveerd en uit het MER blijkt dat dit niet het geval is.

Uitspraak
De beroepen zijn ongegrond.