ECLI:NL:RVS:2009:BK3622

Betreft Stortplaats te Amersfoort
Datum uitspraak 18-11-2009
Rechtsprekende instantie  Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Proceduresoort Eerste aanleg - meervoudig
Trefwoorden afval, Amersfoort, locatiekeuze
Bronnen vindplaats

Zaaknummer 200808838/1/M1

Conclusies voor de m.e.r. praktijk

  • In sommige gevallen is het voldoende om de milieueffecten van niet-m.e.r.-plichtige activiteiten te beschrijven in de aanvraag voor een milieuvergunning.

Casus

Door Gedeputeerde Staten (GS) van Utrecht is een revisievergunning op grond van de Wet milieubeheer verleend voor een reeds bestaande inrichting voor onder meer het storten van diverse afvalstoffen en baggerspecie in de gemeente Amersfoort. Hiermee wordt de capaciteit van de inrichting uitgebreid en wordt de wijze van afvalverweking geactualiseerd.
Voor het storten van 900.000 m3 baggerspecie is vrijwillig een MER opgesteld. Andere activiteiten die onder de vergunning vallen zijn hierin niet meegenomen, zoals het overslaan van maximaal 70.000 ton bedrijfsafval.

In beroep tegen deze vergunning is onder andere het volgende aangevoerd:

  1. De beoogde inrichting zou er in het geheel niet mogen komen. Er wordt gepleit voor sluiting van de stortplaats, dan wel een verplaatsing van de stortplaats.
  2. De vergelijking in het MER van enerzijds de aangevraagde situatie, waarbij de stortplaats wordt opgehoogd ten behoeve van de berging van baggerspecie, met anderzijds de eerder vergunde situatie, waarbij het storten van baggerspecie onder water plaatsvindt, is onjuist. Anders dan in de eerder vergunde situatie, kan nu verwaaiing van baggerspecie plaatsvinden. In het advies van de Commissie m.e.r. zou onterecht zijn gesteld dat de verwaaiing niet leidt tot een onderscheidend effect.
  3. In het MER zijn niet van alle aangevraagde activiteiten de milieueffecten in kaart gebracht.
  4. Het is onduidelijk waarom niet voor alle milieuaspecten de effecten zijn doorgerekend van het zogeheten nul-minalternatief. Dit is de situatie dat er geen baggerspeciedepot wordt gerealiseerd en dat de stortplaats niet wordt opgehoogd voor het storten van baggerspecie. Hierdoor is een afweging gemaakt op basis van verkeerde uitgangspunten en heeft GS geen weloverwogen besluit kunnen nemen.

Overwegingen van de bestuursrechter

  1. GS moeten beslissen op de ingediende aanvraag. Zij moeten dus beoordelen of voor de in de aanvraag genoemde locatie een vergunning verleend kan worden. Of een andere locatie geschikter is voor vestiging van de inrichting kan in de overwegingen geen rol spelen. GS hebben zich dus gehouden aan hun wettelijk taak.
  2. In het vrijwillig opgestelde MER zijn inderdaad de eerder vergunde situatie en de nu aangevraagde situatie met elkaar vergeleken. Hieruit blijkt dat de emissie van zwevende deeltjes in de aangevraagde situatie eniger mate kleiner zal zijn dan in de reeds vergunde situatie. Dit komt omdat de zand- en grondopslag die nodig is in de eerder vergunde situatie kan vervallen.
    De Commissie m.e.r. stelde in haar toetsingsadvies dat er geen aandacht was besteed aan de verwaaiing van baggerspecie en de mogelijke verspreiding van toxische stoffen die daardoor tot een potentieel gezondheidsrisico zou kunnen leiden. De Commissie merkt echter tegelijkertijd op dat een dergelijk gezondheidsrisico ook zou kunnen optreden in de eerder vergunde situatie en daarmee niet onderscheidend zou zijn ten opzichte van de aangevraagde situatie. Verder stelt de Commissie vast dat in de vergunningaanvraag, evenals in de eerder vergunde situatie, een pakket aan maatregelen is opgenomen waardoor verwaaiing wordt tegengegaan. Ten slotte heeft de Commissie nog aanbevolen om nader onderzoek te doen of dit pakket aan maatregelen afdoende is.
    GS hebben dit advies opgevolgd en nader onderzoek laten uitvoeren. Uit de berekeningen blijkt dat zelfs zonder het treffen van maatregelen de verwaaiing van baggerspecie geen blootstellingsrisico’s met zich brengt.
  3. Enkele niet m.e.r.-plichtige activiteiten zijn inderdaad niet beschreven en beoordeeld in het MER. De milieueffecten van die activiteiten zijn wel in de vergunningaanvraag volledig in kaart gebracht.
  4. Voor alle drie de alternatieven (het nul-minalternatief, de eerder vergunde situatie en de aangevraagde vergunning) zijn de milieueffecten beschreven.

De Commissie m.e.r. heeft geconcludeerd dat de essentiële informatie aanwezig is in het MER.

Uitspraak
De Afdeling oordeelt dat GS in redelijkheid heeft kunnen oordelen dat het MER in samenhang met de vergunningaanvraag voldoende inzicht biedt in de milieueffecten om een goede beoordeling van de gevolgen voor het milieu te kunnen maken.