ECLI:NL:RVS:2009:BI4504

Betreft TU-Noord (De noordelijke Wippolder) te Delft
Datum uitspraak 20-05-2009
Rechtsprekende instantie  Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Proceduresoort Eerste aanleg - meervoudig
Trefwoorden Delft, woningbouw, samenhang, voorzienbaarheid, milieueffectrapportage-plicht (MER-plicht), m.e.r.-beoordelingsplicht
Bronnen vindplaats

Zaaknummer 200800791/1
JM 2009, 88 met noot Poortinga

Conclusies voor de m.e.r. praktijk

  • Uit een streekplan kan blijken dat er sprake is van voorzienbare ontwikkelingen die meegenomen moeten worden in de vraag of een m.e.r.-(beoordelings)plicht geldt.
  • Een studenteneenheid moet in beginsel als volwaardige woning meegerekend worden bij het bepalen of de drempelwaarde van categorie 11.1 van de C- of D-lijst overschreden wordt.

Casus

De gemeente Delft heeft het bestemmingsplan “TU-Noord (De noordelijke wippolder)” vastgesteld. Het College van Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland heeft dit plan vervolgens goedgekeurd. Het plan maakt onder andere woningbouw mogelijk. In beroep is aangevoerd dat ten onrechte geen m.e.r. of m.e.r.-beoordeling is doorlopen voor dit plan. Ten eerste omdat er samenhang bestaat tussen de woningbouwontwikkeling die in dit bestemmingsplan mogelijk gemaakt wordt en de woningbouwontwikkeling die in een nabijgelegen plangebied mogelijk wordt gemaakt. Ten tweede omdat studenteneenheden ten onrechte slechts voor de helft zijn meegerekend bij het bepalen of de m.e.r.-(beoordelings)plichtige drempelwaarde wordt overschreden.

Overwegingen van de bestuursrechter
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State stelt allereerst dat het College in het goedkeuringsbesluit ten onrechte niet heeft meegenomen dat in het plangebied naast het terrein ‘Gele scheikunde’ ook andere plandelen voorzien in woningbouwontwikkeling. Deze plandelen hadden ook betrokken moeten worden bij de vraag of er sprake is van een m.e.r.-(beoordelings)plicht. Hierdoor is het goedkeuringsbesluit niet deugdelijk gemotiveerd. Vervolgens ziet de Afdeling aanleiding om de woningbouwmogelijkheden in een groter gebied dan alleen het plangebied bepalend te achten voor de vraag of een MER of m.e.r.-beoordeling uitgevoerd moet worden. Uit het streekplan volgt namelijk dat voorzienbaar was dat in de nabijheid van plangebied TU-Noord ook woningen gepland zijn. De Afdeling wijst bovendien op een voorontwerp bestemmingsplan “TU-Midden” en een voorbereidingsbesluit van vóór de datum dat het bestemmingsplan “TU-Noord” is vastgesteld.

Verder stelt de Afdeling dat studenteneenheden in principe als volwaardige woningen meegerekend moeten worden bij het bepalen of de drempelwaarde wordt overschreden. De argumenten van de gemeenteraad dat studenteneenheden minder milieubelasting opleveren en dat studenteneenheden qua nettovloeroppervlakte niet als woningen gezien kunnen worden, gingen niet op. De Afdeling geeft aan dat het Besluit m.e.r. 1994 noch de toelichting daarop aanknopingspunten bieden voor het eerste argument van de gemeenteraad. In de toelichting op het Besluit m.e.r. 1994 is juist vermeld dat de hoogte van de drempelwaarden is afgestemd op de potentiële milieugevolgen. Hieruit dient volgens de Afdeling te volgen dat, indien eenmaal is vastgesteld dat het om woningen gaat, een nadere differentiatie naar de milieubelasting per type woning niet in de rede ligt. Wat betreft de netto-vloeroppervlakte merkt de Afdeling op dat het gaat om studenteneenheden van 50 m2 of 72 m2. Voor zover hiermee al niet is bedoeld zelfstandige wooneenheden te realiseren, kunnen deze eenheden voor wat betreft de oppervlakte vergelijkbaar worden geacht met kleine zelfstandige appartementen, aldus de Afdeling. Een studenteneenheid moet dus worden meegeteld als woning. Door de studenteneenheden als voltallige woningen mee te tellen, komt het aantal woningen in het plangebied volgens een berekening van de raad uit op 2.542 woningen. Hiermee wordt de drempelwaarde voor de m.e.r.-beoordelingsplicht overschreden. Dat hier geen gevolg aan is gegeven, maakt dat het plan in strijd met art. 7.27, lid 3, Wm is vastgesteld. Daarom onthoudt de Afdeling goedkeuring aan de plandelen met de bestemming “Uit te werken gebied voor woningen” en “Woondoeleinden 2”. Gezien deze onthouding laat de Afdeling de vraag of het bestemmingsplan m.e.r.-plichtig is (de ‘directe m.e.r.’-plicht) in verband met samenhang met andere bestemmingsplan(nen) buiten bespreking. Deze vraag moet worden beantwoord bij het nemen van het besluit dat als eerste in de samenhangende activiteit voorziet.

Uitspraak
De beroepsgrond over m.e.r. is gegrond. De Afdeling onthoudt goedkeuring aan bepaalde plandelen van het bestemmingsplan.