ECLI:NL:RVS:2006:AV6291

Betreft Bestemmingsplan "Bedrijvenpark Linderveld"
Datum uitspraak 22-03-2006
Rechtsprekende instantie  Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Proceduresoort Eerste aanleg - meervoudig
Trefwoorden Deventer, bestemmingsplannen, milieueffectrapportage-plicht (MER-plicht), bedrijventerreinen, doorwerking
Bronnen vindplaats

Zaaknummer 200502510/1
JM 2006, 50 met noot Pieters

Conclusies voor de m.e.r. praktijk

Voor de vraag of er sprake is van een m.e.r.-(beoordelings-)plichtig bedrijventerrein is het bruto oppervlakte (inclusief infrastructuur, water, groen, zoneringen e.d.) van belang.

De uitspraak behandelt ook nog de volgende onderwerpen:

  1. Bij kleinere vormfouten (bijvoorbeeld als het MER ter inzage wordt gelegd bij het voorontwerp van het besluit en niet bij ontwerp-besluit) beoordeelt de rechter of benadeling van belanghebbenden heeft plaatsgevonden of dat er belangen zijn geschaad. Is dat niet het geval, dan vindt er geen vernietiging van het betreffende besluit plaats.
  2. Indien er een locatieonderzoek heeft plaats gevonden ingeval van een inrichtingsMER (NB in het MER was locatiekeuze niet meer aan de orde) dan moet de bezwaarmaker met concrete aantoonbare gebreken komen ten aanzien van dat locatieonderzoek. Alleen maar aangeven dat het locatieonderzoek niet deugde, is niet voldoende.
  3. Scopen mag nog steeds. Ook al noemt de M.e.r.-richtlijn in artikel 3 heel concreet welke aspecten in een MER moeten worden behandeld. Dan nog mag daar een selectie van worden gemaakt, zolang de mogelijk aanzienlijke milieugevolgen maar in beeld worden gebracht. Het gaat om de voornaamste milieueffecten en dus niet om alle milieueffecten.
  4. Tot slot heeft de Afdeling artikel 8 uit de M.e.r.-richtlijn een zeer zware status gegeven. De uitkomsten uit de m.e.r.-procedure dienen bij de vergunningverlening (let op: dit kan ook een bestemmingsplan zijn!) betrokken te worden. De Afdeling maakt van dit artikel de verplichting dat in het m.e.r.-plichtige besluit de uitkomsten uit het MER moeten worden vastgelegd. Geen vrijblijvende woorden en geen doorschuiven, maar de verplichting om het gelijk vast te leggen. Maar dit beperkt zich niet alleen tot ruimtelijke aspecten, ook de milieuaspecten kunnen voortaan in een bestemmingsplan worden vastgelegd (in een voorwaardelijke constructie) en dat is een nieuwe ontwikkeling.

Casus

De gemeente Deventer heeft het bestemmingsplan ‘Bedrijvenpark Linderveld’ vastgesteld. Met het plan wordt beoogd de aanleg van een bedrijventerrein met een bruto oppervlakte van 85-90 hectare en een oppervlakte netto uitgeefbare gronden van circa 55 hectare. De gemeente had een “vrijwillige” m.e.r. doorlopen in de veronderstelling dat geen MER nodig was op grond van het Besluit-m.e.r. 1994. In de uitspraak ‘Linderveld’ wordt een aantal onderwerpen behandeld die voor de m.e.r.-praktijk van belang zijn. Voor bedrijventerreinen is van belang dat bij de vraag of sprake is van een m.e.r.-(beoordelings-)plicht moet worden uitgegaan van het bruto oppervlakte bedrijventerrein (inclusief infrastructuur, water, groen, zoneringen e.d.) en dus niet van de netto uitgeefbare gronden zoals in de uitspraak van de AbRvS van 26 februari 2003 inzake het bedrijventerrein Leeuwerikenveld II te Coevorden werd gedaan. Het MER was dus niet “vrijwillig” opgesteld.