ECLI:NL:RVS:2005:AS3915

Betreft Project Mainportontwikkeling Rotterdam
Datum uitspraak 26-01-2005
Rechtsprekende instantie  Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Proceduresoort Eerste aanleg - meervoudig
Trefwoorden Rotterdam, landaanwinning, Natura 2000-gebieden, natuur, mainports, externe werking, ADC-toets, zandwinning, planologische kernbeslissing (PKB), alternatievenonderzoek
Bronnen vindplaats

Zaaknummer 200307350/1

Conclusies voor de mer praktijk

  • Het beginsel van ‘externe werking’ reikt ver. De effecten van de aanleg van de landaanwinning nabij Rotterdam (tweede Maasvlakte) op Natura 2000-gebied de Waddenzee moeten onderzocht worden.
  • Bij het bepalen van de significante gevolgen voor Natura 2000-gebieden kijkt de Afdeling bestuursrechtspraak niet alleen naar de directe gevolgen op de instandhoudingsdoelstellingen van een Natura 2000-gebied, maar ook naar de indirecte gevolgen. Zo hecht de Afdeling waarde aan de slibstroom en de vislarven. Deze zijn belangrijk voor het ecosysteem, maar hiervoor zijn geen instandhoudingsdoelstellingen geformuleerd.

Casus

Externe werking
De uitspraak gaat over de planologische kernbeslissing (pkb) die het rijk heeft genomen over het Project Mainportontwikkeling Rotterdam, waar de aanleg van de tweede Maasvlakte deel van uitmaakt. In het MER is ingegaan op de milieueffecten van de landaanwinning van het project. Deze landaanwinning kan effecten hebben op de migratie van viseieren en vislarven in de kustzone. Daarnaast kan deze landaanwinning veranderingen teweeg brengen in de slibconcentratie in de kustzone, wat mogelijk effecten kan hebben voor het slibtransport richting de Waddenzee. Slib speelt een belangrijke rol in de ecologie van het Waddensysteem, maar de precieze relatie is volgens het MER niet bekend. In het MER is nader onderzoek aangekondigd. De uitkomsten hiervan zijn opgenomen in de pkb. Op basis van de stukken is de Afdeling bestuursrechtspraak er echter niet van overtuigd dat deze kunnen worden aangemerkt als een passende beoordeling die op basis van de beste wetenschappelijke kennis voorziet in een inventarisatie van alle aspecten van de landaanwinning die de instandhoudingsdoelstellingen van de Waddenzee in gevaar kunnen brengen. De externe werking reikt dus ver en de onderzoeksplicht is ook vergaand.

‘ADC-toets’
Als er sprake is van significante gevolgen voor Natura 2000-gebieden moet de ADC-toets doorlopen worden. Deze houdt in: zijn er geen alternatieven? zijn er dwingende redenen van groot openbaar belang? worden de nodige compenserende maatregelen getroffen? Zowel de Afdeling bestuursrechtspraak als de Europese Commissie zijn van mening dat het alternatievenonderzoek toereikend is. Voorafgaand aan de pkb-procedure heeft onderzoek plaatsgevonden naar het ruimtetekort in de Rotterdamse haven, waarbij alle andere Nederlandse havens ook zijn betrokken. Vervolgens is als zoekgebied Zuid-West Nederland genomen en is gekeken naar de mogelijkheid van inbreiding/intensivering van de haven van Rotterdam.
Met de voornamelijk economische redenen van het project acht de Afdeling de dwingende redenen van groot openbaar belang aangetoond.
Als compensatiemaatregelen zijn de aanwijzing van een zeereservaat, de aanleg van duinen met strand bij Delfland en de verwezenlijking van een zeereep opgenomen in de pkb. Over de aanleg van de duinen, het strand en de zeereep stelt de Afdeling dat deze voldoen aan het criterium van één op één compenseren. Wat betreft het zeereservaat is in de pkb een beslissing van wezenlijk belang opgenomen waarin staat dat de besluiten over de uitvoering van de landaanwinning vergezeld dienen te gaan van een besluit over compenserende maatregelen en dat de compensatie gereed zal zijn op het moment dat de effecten optreden. De Afdeling vindt dat hiermee de compensatie niet voldoende is gewaarborgd en dat deze beslissing als een concrete beleidsbeslissing opgenomen had moeten worden. Hierdoor is de pkb in strijd met art. 6, lid 4 Habitatrichtlijn en art. 10 EG-Verdrag genomen.

Zandwinning
In beroep wordt aangevoerd dat voor het zoekgebied van de zandwinning een MER opgesteld had moeten worden. Aangezien het zoekgebied buiten de Nederlandse territoriale wateren ligt, is de Nederlandse wetgeving hier niet van toepassing en kan hierover geen concrete beleidsbeslissing worden opgenomen in de pkb. Daarom is de verplichting tot het maken van een MER ook niet aan de orde. Ook voor het gedeelte van het zoekgebied dat binnen de Nederlandse territoriale wateren ligt, had nog geen MER gemaakt hoeven worden, omdat het zoekgebied dermate groot is dat niet gesproken kan worden van een aanwijzing van één of meerdere winplaatsen. Pas in vervolgbesluitvorming, wanneer het plan concreter is dan nu, moet een habitattoets en een MER uitgevoerd worden.
NB Ten tijde van het vaststellen van de pkb was de plan-m.e.r.-plicht nog niet in werking getreden, daarom geldt in dit geval de m.e.r.-plicht pas bij een concreet besluit.