ECLI:NL:RVS:2004:AO5167

Betreft Rotterdam Airport
Datum uitspraak 10-03-2004
Rechtsprekende instantie  Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Proceduresoort Eerste aanleg - meervoudig
Trefwoorden luchtvaartterreinen, Rotterdam, geluidszones, burgerluchtvaart
Bronnen vindplaats

Zaaknummer 200300437/1

Conclusies voor de m.e.r. praktijk

  • Als een vastgestelde geluidszone valt binnen de geluidszone die is vastgesteld in het Structuurschema Burgerluchtvaartterreinen, geldt dit niet als uitzonderingsgrond voor de m.e.r.-(beoordelings)plicht. Deze uitzondering geldt alleen als de zone valt binnen de geluidszone van het vorige aanwijzingsbesluit of als de zone geheel vervalt.

Casus

Het aanwijzingsbesluit van het luchtvaartterrein Rotterdam Airport uit 1964 is gewijzigd (A-besluit). Het gewijzigde aanwijzingsbesluit heeft betrekking op het gebruik van het terrein als zakenluchthaven, de vaststelling van een geluidszone, het nachtregime, het weren van lawaaiige vliegtuigen, het buiten gebruik stellen van de grasbanen en de handhaving van de zogenoemde kleine recreatieve luchtvaart op Rotterdam Airport.
In beroep is gesteld dat ten onrechte het standpunt is ingenomen dat een MER niet verplicht zou zijn. Bovendien voldoet het MER dat is opgesteld niet aan de eisen uit hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer. Gesteld wordt dat in het MER ten onrechte uit is gegaan van het uitplaatsen van de kleine luchtvaart en dat slechts één redelijkerwijs te beschouwen alternatief in aanmerking is genomen.

Overwegingen van de bestuursrechter
De Afdeling oordeelt dat het A-besluit m.e.r.-plichtig is. Het voldoet immers aan het gestelde in categorie 6.3, onderdeel C, Besluit m.e.r. 1994, zoals gewijzigd bij besluit van 7 mei 1999. Het besluit is immers genomen in verband met intensivering van het gebruik van Rotterdam Airport, de in het A-besluit vastgestelde start- of landingsbaan is meer dan 1800 meter lang en in het A-besluit wordt voor het eerst een geluidszone vastgesteld. Dat de vastgestelde 35 Ke geluidszone valt binnen de in het Structuurschema Burgerluchtvaartterreinen opgenomen 35 Ke-zone, doet hier niet aan af. De uitzondering wat betreft het vaststellen van de geluidszone is namelijk alleen dat de m.e.r.-plicht niet geldt als de gewijzigde zone geheel valt binnen de oorspronkelijke zone zoals vastgelegd in een eerder aanwijzingsbesluit of als de zone geheel vervalt.

Ondanks deze verkeerde beoordeling, is er een MER opgesteld. Volgens de Afdeling is niet gebleken dat dit MER niet voldoet aan de aan een MER te stellen eisen dan wel dat het onvolledig is. In het MER is rekening gehouden met de kleine recreatieve luchtvaart en er zijn meerdere alternatieven beschouwd, waarvan er slechts één is aan te merken als een redelijkerwijs te beschouwen alternatief. De Afdeling ziet geen aanleiding dit onvoldoende te achten.

Uitspraak
De beroepsgronden over het MER zijn ongegrond.