ECLI:NL:RVS:2003:AH9872

Betreft Westerschelde Container Terminal
Datum uitspraak 16-07-2003
Rechtsprekende instantie  Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Proceduresoort Eerste aanleg - meervoudig
Trefwoorden Natura 2000-gebieden, containerterminals, natuur, natuurbescherming, alternatievenonderzoek, habitattoets, concrete beleidsbeslissing, locatie-onderzoek, significante gevolgen, Westerschelde
Bronnen vindplaats

Zaaknummer 200205582/1
M&R 2003, 11 met annotatie Verschuuren

Conclusies voor de m.e.r. praktijk

  • Het alternatievenonderzoek dat uitgevoerd moet worden als het voornemen significante gevolgen heeft voor een Natura 2000-gebied is vergaand. Alle alternatieven die mogelijk tegemoet kunnen komen aan de doelstelling van het voornemen moeten onderzocht worden. Daaronder vallen in dit geval ook locatiealternatieven buiten de provincie Zeeland. Voor het alternatievenonderzoek op grond van de Habitatrichtlijn is het te mager om enkel de alternatieven die in het MER beschreven zijn mee te nemen in de besluitvorming.
  • Opvallend is dat de Afdeling voor het alternatievenonderzoek uitgaat van de doelstellingen van het bevoegde gezag (versterken van de werkgelegenheid) en niet van de doelstellingen van de initiatiefnemer (aanleg van de Westerschelde Container Terminal).
  • Indien het gaat om een concrete beleidsbeslissing, moeten de milieueffecten nauwkeurig worden onderzocht.

Casus

Om de Westerschelde Container Terminal (WCT) aan te kunnen leggen, is het streekplan voor Zeeland herzien. Tegen de concrete beleidsbeslissingen uit het herziene streekplan is beroep ingesteld. Vast staat dat de aanleg van de WCT significante gevolgen kan hebben voor het Natura 2000-gebied Westerschelde, doordat de natuurlijke kenmerken van het gebied zullen worden aangetast. Bij de besluitvorming zijn op basis van het milieueffectrapport het nulalternatief, het voorkeursalternatief en het meest milieuvriendelijk alternatief betrokken.
Als er sprake is van significante gevolgen voor een Natura 2000-gebied, moet onderzocht worden of een alternatieve oplossing voor het plan of project bestaat die geen of een geringere aantasting van het Natura 2000-gebied tot gevolg heeft (artikel 6, vierde lid, Habitatrichtlijn). Gezien de zeer beperkt geformuleerde doelstelling van het voornemen, hebben provinciale staten van Zeeland geen alternatieven buiten de Zeeuwse regio beschouwd en hebben zij geen onderzoek gedaan naar andere activiteiten binnen de regio waarmee de werkgelegenheid kan worden bevorderd. Ook zijn er geen alternatieve locaties voor de vestiging van een containerterminal gezocht of andere activiteiten waarmee de haven Vlissingen-Oost zou kunnen uitbreiden en haar positie zou kunnen versterken. Gezien het doel van art. 6, lid 4 Habitatrichtlijn is de Afdeling bestuursrechtspraak van oordeel dat deze alternatieven onderzocht hadden moeten worden. De Afdeling gaat daarbij terug naar de bredere doelstelling die aan het voornemen ten grondslag ligt: ‘versterking van de Zeeuwse economie’ en niet de beperkt geformuleerde doelstelling ‘structurele versterking van Vlissingen-Oost tot complete haven, met name gericht op containervervoer’. Het alternatievenonderzoek is ontoereikend en het besluit is dan ook genomen in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel.

Als de WCT wordt aangelegd, ontstaan er meer verkeersbewegingen. De gevolgen hiervan, met name geluid en trillingen van spoorverkeer, zijn voor het achterland ook onvoldoende onderzocht. Zeker omdat de aanleg van de WCT als concrete beleidsbeslissing is opgenomen in het streekplan had dit nauwkeuriger onderzocht moeten worden.