ECLI:NL:RVS:1998:AN5858

Betreft Bedrijventerrein Duiven
Datum uitspraak 13-10-1998
Rechtsprekende instantie  Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Proceduresoort Eerste aanleg - meervoudig
Trefwoorden uitbreiding, bestemmingsplannen, bedrijventerreinen, Duiven (gemeente)
Bronnen vindplaats Zaaknummer E01.95.0257

Conclusies voor de m.e.r. praktijk

Voor de vraag of sprake is van een m.e.r.-(beoordelings-)plicht bij bedrijventerreinen worden slechts de in het bestemmingsplan voorziene uitbreidingen beschouwd. Bestaande activiteiten kunnen buiten de berekening van oppervlakte gehouden. Indien meerdere bedrijventerreinen – al dan niet verdeeld over meerdere bestemmingsplannen – in elkaars nabijheid zijn gelegen, moet worden bezien of tussen de bedrijventerreinen een zodanige samenhang bestaat dat de oppervlakte van de terreinen bij elkaar moet worden opgeteld.

NB Voor de inhoud van het MER en de te beschrijven effecten en alternatieven zijn bestaande activiteiten wel van belang.

Casus

De gemeenteraad van Duiven heeft het bestemmingsplan ‘Roelofshoeve’ vastgesteld. Het plan heeft betrekking op een bedrijventerrein waarop onder meer een afvalverbrandingsinrichting alsmede een rioolzuiveringsinrichting zijn gevestigd. Met het plan wordt voorzien in een uitbreiding van beide inrichtingen, die twintig jaar eerder met een artikel 19 WRO-vrijstelling waren gerealiseerd, alsmede in de vestiging van een mestverwerkingsinrichting en een groente-, fruit- en tuinafvalcomposteringsinrichting. De Afdeling komt tot de conclusie dat een eventuele m.e.r.-plicht slechts ten aanzien van de in het bestemmingsplan voorziene uitbreiding van het bedrijfsterrein – door middel van uitbreiding van de afvalverbrandingsinrichting en de rioolzuiveringsinrichting – alsmede vestiging van de nieuwe inrichtingen zou kunnen gelden. Ten aanzien van die uitbreiding van het bedrijfsterrein wordt overwogen dat niet is gebleken dat de uitbreiding eerder in een ruimtelijke plan is opgenomen. Het bestemmingsplan ‘Roelofshoeve’ is daarmee het eerste plan dat mogelijk voorziet in de realisering en dus aanleg ervan. Voor de vraag of voldaan wordt aan de drempelwaarde is nog van belang dat de oppervlakte van het nabij gelegen bedrijventerrein ‘Rijdersbos’ niet hoeft te worden meegenomen. Uit de uitspraak volgt dat een afstand van (minimaal) tweehonderd meter tussen twee aan te leggen bedrijventerreinen, voor wat betreft de toepassing van de m.e.r.- regeling, in dit geval te veel is. Daarom kan niet gesproken kan worden van een activiteit maar van afzonderlijke activiteiten c.q. projecten die ieder voor zich aan de drempel van de m.e.r.- plicht moeten worden getoetst. Er is in casu geen sprake van samenhang.