ECLI:NL:RBROT:2016:9225
Betreft | Tijdelijke verlenging opsporingsvergunning schaliegas |
---|---|
Datum uitspraak | 01-12-2016 |
Rechtsprekende instantie | Rechtbank |
Proceduresoort | Bodemzitting |
Trefwoorden | schaliegas, delfstoffenwinning |
Bronnen vindplaats | Zaaknummer ROT16/6461 |
Conclusies voor de m.e.r. praktijk
-
Een opsporingsvergunning voor schaliegas is niet m.e.r.-(beoordelings)plichtig.
Casus
Op 7 oktober 2014 is de minister van Economische Zaken akkoord gegaan met het verzoek om verlenging van de bestaande vergunning van 13 oktober 2009 voor het opsporen van koolwaterstoffen in Noord-Brabant.
Context
Op 20 juni 2011 heeft de minister de Tweede Kamer medegedeeld dat geen (proef)boringen naar schaliegas zullen plaatsvinden en dat geen onomkeerbare stappen zullen worden gezet. Op 18 september 2013 heeft de minister de Tweede Kamer meegedeeld dat in afwachting van een structuurvisie Schaliegas en een plan-MER geen proefboringen naar schaliegas zullen plaatsvinden, en geen beslissingen zullen worden genomen over proefboringen.
De minister heeft met de vergunninghouder afgesproken dat geen gebruik wordt gemaakt van de vergunning. De vergunning uit 2009 was vijf jaar geldig en daarom heeft vergunninghouder verzocht om verlenging. De minister heeft op 7 oktober 2014 de vergunning verlengd totdat inhoudelijk op het verzoek om verlenging zou zijn beslist. De afspraak dat van de vergunning geen gebruik wordt gemaakt, is herhaald. Het besluit van 7 oktober 2014 is in bezwaar gehandhaafd.
Eiseres voert aan dat het besluit van 7 oktober 2014 onduidelijk is. De afspraken met vergunninghouder zijn volgens hem onbevoegd gemaakt omdat de Mijnbouwwet daarvoor geen grondslag biedt. Volgens haar had het verzoek getoetst moeten worden aan artikel 9 (vergunningverlening) en 21 (intrekkingsgronden) van de Mijnbouwwet. Ook wijst zij op een MER-plicht.
Overwegingen van de bestuursrechter
De Rechtbank overweegt dat de Mijnbouwwet weliswaar het belang van het milieu en andere belangen in algemene zin betrekt, maar dat de bepalingen van de Mijnbouwwet als voornaamste doel een verantwoorde en doelmatige mijnbouw hebben.
Het artikel van de Mijnbouwwet op grond waarvan de vergunning is verlengd (art. 18, derde lid, van de Mijnbouwwet) heeft tot doel het beschermen van het belang van vergunninghouder. Het genoemde artikel stelt vergunninghouder in staat om, met uitsluiting van andere mijnbouwondernemingen, een project af te ronden. Het betreft een marktordeningsinstrument dat niet strekt tot bescherming van de belangen van eiseres.
De Rechtbank acht het besluit enigszins verwarrend, maar oordeelt dat de strekking van het besluit voldoende duidelijk is, namelijk het voorkomen van het tenietgaan van rechten in afwachting van de uitkomst van nadere rapportage. De minister heeft uitgelegd dat geen nieuwe rechten ontstaan, maar bestaande rechten gehandhaafd blijven.
De opsporingsvergunning is niet m.e.r.-plichtig. Overigens is wel een MER opgesteld, maar deze is niet overlegd omdat de vergunning niet wordt uitgevoerd.
Beslissing
De Rechtbank verklaart het beroep ongegrond.