ECLI:NL:RBOVE:2017:667

Betreft Omgevingsvergunning mestverwerkingsinstallatie Borne
Datum uitspraak 13-02-2017
Rechtsprekende instantie  Rechtbank
Proceduresoort Eerste aanleg - meervoudig
Trefwoorden afvalverwerking, meststoffen, vergisting, veehouderij, omgevingsvergunning, Borne
Bronnen vindplaats

Zaaknummer AWB 16/1560

Conclusies voor de m.e.r. praktijk

  • Mest is afval als een veehouder zich ervan wil ontdoen en het aan een mestbe- of verwerker aanbiedt.

  • Vergisting en scheiding van mest is geen chemische behandeling als bedoeld in categorie C18.4 van de bijlage bij het Besluit m.e.r.

Casus

Op 25 april 2016 hebben gedeputeerde staten van de provincie Overijssel een omgevingsvergunning verleend voor de realisatie en exploitatie van een mestverwerkingsinstallatie in Borne. Ze komt op het terrein van afvalverwerker Twence. Tegen het besluit wordt beroep ingesteld door de raad en het college van burgemeester en wethouders van Borne. Het college wijst er op dat mest niet is aan te merken als afvalstof en dat de activiteit in strijd is met de vigerende bestemming ‘Afvalverwerkingsplaats’. Het college voert verder aan dat ten onrechte geen milieueffectrapport is opgesteld voor de activiteit. De m.e.r.-plicht volgt volgens hen uit categorie C.18.4. Subsidiair voert het aan dat ten onrechte geen m.e.r.-beoordeling op grond van categorie D18.1 van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is gedaan.

Overwegingen van de bestuursrechter
De rechtbank stelt vast dat in de installatie mestoverschotten van veehouders uit de regio Twente zullen worden toegepast. Deze overschotten kunnen niet worden uitgereden op eigen landbouwgronden en evenmin voor dat doel onder economisch gunstige omstandigheden aan anderen worden geleverd. Daarom moet worden geoordeeld dat de mest een last is waarvan de veehouders zich, mede gelet op de in de Meststoffenwet opgenomen mestverwerkingsplicht, moeten ontdoen. Deze mest moet bijgevolg worden aangemerkt als afvalstof. Dat de mest door een tussenpersoon wordt opgehaald en bij Twence wordt afgeleverd en niet geheel als overschot wordt geregistreerd, doet daar niets aan af. Er is sprake van een afvalstof.

Voor wat betreft de mogelijke m.e.r.-plicht wordt vastgesteld dat categorie C18.4 niet van toepassing is omdat de mestbewerking biologisch (vergisting) en fysisch (scheiding) van aard is. Er kan dus niet worden gesproken van een installatie voor de chemische behandeling van niet-gevaarlijke afvalstoffen. Wel valt de installatie onder categorie D18.1 omdat ze is bedoeld voor de verwijdering van afval. Er is een m.e.r.-beoordeling uitgevoerd waaruit bleek dat belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu gezien de aard, de omvang en de ligging van de aangevraagde installatie kunnen worden uitgesloten.

Uitspraak
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.