ECLI:NL:RBOBR:2018:913

Betreft Omgevingsvergunning bouw geitenstal
Datum uitspraak 28-02-2018
Rechtsprekende instantie  Rechtbank
Proceduresoort Eerste aanleg - meervoudig
Trefwoorden m.e.r.-beoordeling, geitenhouderij, Gemert-Bakel, omgevingsvergunning
Bronnen vindplaats

Zaaknummer 17_2336 

Conclusies voor de m.e.r. praktijk

  • Het milieueffectrapport of het besluit dat geen milieueffectrapport nodig is, dient bij de aanvraag voor een omgevingsvergunning eerste fase te worden ingediend.

  • Als het niet duidelijk is welke milieugevolgen een bepaalde m.e.r-beoordelingsplichtige activiteit heeft, ligt het voor de hand om een milieueffectrapport te eisen.

Casus

Op 21 december 2016 heeft het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Gemert-Blakel de aanvraag om een eerste fase omgevingsvergunning voor het bouwen van een geitenstal buiten behandeling gelaten. De aanvrager van de vergunning heeft bezwaar en vervolgens daartegen beroep ingesteld.

Verloop procedures 
De aanvrager heeft op 7 februari 2010 een milieuvergunning gekregen voor een varkenshouderij in Gemert-Blakel. Hij wil de varkensstallen slopen en twee nieuwe stallen voor het houden van 2500 melkgeiten met een melkgebouw, voersilo’s, sleufsilo, een opslag voor stromest en stro en een wadi bouwen. 
De aanvrager heeft op 3 mei 2016 een aanmeldnotitie voor een milieueffectrapport ingediend. Het college heeft meerdere keren gevraagd om meer informatie. Op 11 juli 2016 heeft de aanvrager een aanvraag voor een omgevingsvergunning eerste fase voor de realisatie van geitenstallen, activiteiten bouw en milieu ingediend. De aanvraag heeft alleen betrekking op bouwen. De aanvraag is op 27 oktober 2016 aangevuld. Op 15 november 2016 heeft de gemeenteraad van Gemert-Blakel een voorbereidingsbesluit genomen. Op 7 juli 2017 hebben provinciale staten van de provincie Noord-Brabant een wijziging van de Verordening ruimte Noord-Brabant vastgesteld waarin onder meer rechtstreeks werkende regels zijn opgenomen over de nieuwbouw van stallen voor geitenhouderijen.

De aanvrager meent dat hij alleen een aanvraag voor een bouwactiviteit heeft aangevraagd. Aan een bouwactiviteit is geen m.e.r.-beoordeling gekoppeld. Volgens hem is artikel 4.5, derde lid, van het Besluit omgevingsrecht (Bor), waarin staat dat een milieueffectrapport bij de eerste fase van de vergunning ingediend moet worden, daarom niet van toepassing. Die bepaling gaat ook alleen over m.e.r.-plichtige en niet over de m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteiten.

Volgens het college is de activiteit ‘bouwen’ onlosmakelijk verbonden aan de activiteit ‘milieu’. Ook als de activiteit ‘bouwen’ niet genoemd staat in kolom 1 van categorie D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. dan nog verplicht artikel 7.28 van de Wet milieubeheer (Wm) om de aanvraag voor de eerste fase vergunning buiten behandeling te stellen. Bij de aanvraag is namelijk geen milieueffectrapport gevoegd of een besluit dat geen milieueffectrapport nodig is. Het college wijst in dit verband op de uitspraak van de rechtbank van 31 oktober 2017 (ECLI:NL:RBOBR:2017:5709).

Overwegingen van de bestuursrechter 
De rechtbank constateert dat in de Memorie van Toelichting staat dat vanwege de integraliteit van de eerste en de tweede fase vergunning, het milieueffectrapport moet worden ingediend bij de eerste fase. De rechtbank overweegt dat het in dit verband niet de bedoeling van de wetgever kan zijn geweest om een onderscheid te maken tussen m.e.r.-plichtige en m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteiten. De rechtbank vindt het daarom een redelijke uitleg van artikel 4.5, derde lid, van het Bor, samen met artikel 7.28 van de Wm, dat het m.e.r.-beoordelingsbesluit bij de aanvraag om een vergunning eerste fase wordt ingediend. Dat is alleen zo als de aanvraag voor de eerste fase onlosmakelijk samenhangt met een aanvraag voor een tweede fase die als activiteit in de D-lijst staat. Daarmee wordt ook voorkomen dat het m.e.r.-beoordelingsbesluit wordt beïnvloed door een al verleende eerste fase vergunning. Artikel 2.5, zesde lid van de Wabo, waarin is bepaald dat in de vergunning tweede fase, de eerste mag worden gewijzigd, voorkomt een dergelijke beïnvloeding volgens de rechtbank onvoldoende. 
De rechtbank is van oordeel dat het college terecht de aanvraag buiten behandeling heeft gesteld. Wel vindt de rechtbank dat het veel te lang heeft geduurd voordat het college een besluit ging nemen over de aanmeldnotitie. Als telkens informatie nodig is en het niet duidelijk is welke gevolgen een geitenhouderij op die plek heeft, ligt het voor de hand om een milieueffectrapport te eisen in plaats van telkens dat besluit uit te stellen. In dit geval heeft het tijdsverloop in het nadeel van de aanvrager gewerkt, nu de regelgeving voor geitenhouderijen in de provincie Noord-Brabant is gewijzigd.

Uitspraak 
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.