ECLI:NL:RBGEL:2021:808

Betreft Watervergunning voor grondwateronttrekking Ede
Datum uitspraak 19-02-2021
Rechtsprekende instantie  Rechtbank
Proceduresoort Eerste aanleg - meervoudig
Trefwoorden m.e.r.-beoordeling, grondwateronttrekking, Watervergunning, bodemverontreiniging, sanering, Ede, Grondwaterverontreiniging
Bronnen vindplaats ECLI:NL:RBGEL:2021:808

Conclusies voor de m.e.r. praktijk

  • De integrale belangenafweging voor een sanering gebeurt in het saneringsbesluit, en niet in de latere watervergunning.
  • Er is alleen een m.e.r.-beoordelingsplicht als het te nemen besluit in kolom 4 staat van de betreffende categorie uit het Besluit m.e.r. Er kan geen m.e.r.-beoordelingsplicht zijn voor een watervergunning voor een grondwateronttrekking bij categorie D8.1.
  • Wanneer een m.e.r.-beoordelingsbesluit niet compleet is, kan de motivering van dat besluit tijdens de beroepsprocedure worden hersteld door aanvullend onderzoek.
NB: Lees ook het artikel hierover van Roel Sillevis Smitt in JM 2021/58.

Casus

Het grondwater is verontreinigd op de grond van de voormalige ENKA-fabriek in Ede. Er heeft een sanering plaatsgevonden, maar de verontreiniging heeft zich verspreid. Op 27 januari 2015 stemde het college van Gedeputeerde Staten van Gelderland in met een saneringsplan, na afweging van een aantal varianten. Tegen dit saneringsbesluit kon beroep worden ingesteld. Dit is niet gebeurd. Het saneringsbesluit is daardoor onherroepelijk.
Om de sanering uit te voeren heeft verweerder, het college van dijkgraaf en heemraden van waterschap Vallei en Veluwe (hierna: het college), op 21 januari 2019 een watervergunning voor grondwateronttrekking verleend. Verder is een melding voor een lozing ingediend, waarna de minister van Infrastructuur en Waterstaat een maatwerkvoorschrift heeft opgelegd.
De watervergunning voor grondwateronttrekking wordt genoemd in categorie C15.1 en categorie D15.2 van bijlage 1 bij het Besluit m.e.r. Aangezien de grondwateronttrekking betrekking heeft op een maximaal volume van 131.400 m³ per jaar, worden de drempelwaarden niet overschreden. Voor de watervergunning is daarom een (vormvrije) m.e.r.-beoordeling uitgevoerd. In het m.e.r.-beoordelingsbesluit heeft het college besloten dat geen milieueffectrapport (MER) opgesteld hoeft te worden.
Volgens eiseres staat de opsplitsing van de besluitvorming in aparte trajecten voor het oppompen, transporteren en lozen van het grondwater een objectieve belangenafweging in de weg. Verder betoogt eiseres dat het project m.e.r.-beoordelingsplichtig is omdat de aanleg van de persleiding valt onder categorie D8.1 van de bijlage bij het Besluit m.e.r. Volgens eiseres blijkt namelijk uit het Besluit m.e.r. en de Nota van Toelichting niet dat een pijpleiding alleen voor transport van chemicaliën in een industrieel proces onder categorie D8.1 valt. Tenslotte stelt eiseres dat ten onrechte geen MER is opgesteld.

Overwegingen van de bestuursrechter
Opsplitsen van besluitvorming
De rechtbank overweegt op dit punt dat een integrale afweging met betrekking tot de sanering heeft plaatsgevonden in het saneringsbesluit. In de beroepsprocedure tegen de watervergunning die voortvloeit uit dit saneringsbesluit, kan het onherroepelijke saneringsbesluit niet opnieuw ter discussie gesteld worden.

M.e.r.-beoordelingsplicht vanwege categorie D8.1
De rechtbank stelt dat in deze procedure de watervergunning voorligt, en niet de omgevingsvergunning voor de persleiding. In kolom 4 bij categorie D8.1 wordt – anders dan in categorie C15.1 en D15.2 – een besluit tot vergunningverlening bedoeld in een verordening van een waterschap (watervergunning) niet genoemd. Van een m.e.r.-beoordelingsplicht op grond van categorie D8.1 is daarom geen sprake. Met betrekking tot de Nota van Toelichting merkt de rechtbank op dat het Besluit m.e.r. op 21 februari 2011 is gewijzigd, waarbij de m.e.r.-beoordelingsplicht voor een buisleiding voor het transport van water, afvalwater of stoom is komen te vervallen (voorheen categorie D8.3).

MER vereist?
In het m.e.r.-beoordelingsbesluit is ten onrechte niet ingegaan op de effecten van de lozing op het Natura 2000-gebied “Rijntakken”. Daar zijn beide partijen het ook over eens. Daarom is de motivering van het m.e.r.-beoordelingsbesluit onvoldoende. Deze beroepsgrond slaagt.
Het college heeft aanvullend onderzoek laten uitvoeren naar aanleiding van het beroepschrift. Het college heeft daarin voldoende gemotiveerd dat de grondwateronttrekking geen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu heeft en dat dus geen MER nodig was. Het motiveringsgebrek is daarmee hersteld.

Uitspraak
De rechtbank verklaart het beroep gedeeltelijk gegrond en vernietigt het bestreden besluit wegens strijd met het motiveringsbeginsel, maar laat de rechtsgevolgen van het besluit in stand.